Donaties
St. Vishnuh-Genootschap
(KvK: 56636814)
Voor inschrijving en donaties kunt U e-mailen naar vishnuh-genootschap@hotmail.com o.v.v. inschrijving lidmaatschap/ donaties.
FND. Vishnuh-Society
(KvK:56636814)
For registration and donations, you can e-mail to vishnuh-genootschap@hotmail.com stating membership/donations.
Bhima
-Ter bescherming van de originele uitgave
zijn alle op deze site geplaatste boeken van het Vishnuh-Genootschap gecodeerd
weergegeven en ingekort (zie boek “Alleen de Natuur Leeft eeuwig”.)
Zo zegt de leer van “Vishnuh”:
“Hoop doet leven ontstaan en het einde des levens is….de
“dood”. De “dood” is moedig en onverslaanbaar, want hij
vreest niets en niemand,….. zelfs de “dood” vreest hij niet. Daarom
doet de mens er zeer onverstandig aan, indien zij de dood wel zou vrezen, want
de dood is in elk van ons aanwezig. Ieder heeft de dood in zich als
levensgezel. Leven en Dood zijn elementen van het leven die onlosmakelijk aan
elkaar zijn verbonden. Immers; alle natuurwezens maken deel uit van leven en
dood”.
De tocht over de Oceaan had veel levens gekost, zodoende noemde het uitgeweken
Indiaase volk het eiland waar ze aanspoelden “Bali”, dat Sanskriet is
voor “hel c.q. verdoemplaats”, want de mensen konden slechts rouwen
om het grote offer dat zij moesten brengen voor hun nieuwverworven vrijheid.
DE GUNUNG PENU’LISAN, HET EERSTE KLOOSTER OP BALI;
Op Bali bouwden de Vishnuïsten anno 145 hun eerste klooster dicht bij een
berg, die genoemd is naar de mahapanditòh tulis (Hogepriester van de
schrijversgilde van het Vishnuh-Genootschap) die Penu heette.
Mahapanditòh Penu liet hiertoe een inscriptie aanbrengen aan de voet van de
moederrots ten westen van dit klooster:
“Ca Ayamah vyapasrayah tarih pandhi Yamanha pengayoman adhibhutam
bhutanam, somadhya ca pranam-agnih cak aphi-vibhu-athma vibuti’s arnisathi
atmakam-vidhana vikarma vivashan lakmi grahena suryaloki vihitam Vishnur
Acyutha ca adhibutam, Vishnuh acyutha ca acyutha Vishnuh nah”. Vayam
asya Vishnur jnatva na antah rakasya anagha bhavah . Vayam tasya purve
na-kascit bhayam. Vayam asya ekam tyajet, iti bhumitala-lokan ing asmakan dhas
pranasyati. Bhava dhrtih atmakam, asmakan Visno” .
Betekenis ”Vrij vertaald:
In aanwezigheid van onze stamvader priester Yamanah treden wij op als
beschermer van elk levend wezen en de Baarlijke Natuur. Het daglicht is mijn
getuige, want daglicht is Levensenergie en levensenergie is geest. Leven
ontstaat uit de inwendige krachtbron der Natuur, het levensvuur van elk
schepsel. Het wezen is sterfelijk, maar de Natuur is onfeilbaar, maar wie
Natuurregels overtreedt, zondigt tegen de Natuur die de schepper is van al
wat leeft en nog leven zal. Elk schepsel op zich is een individu, maar gezamenlijk
vormen wij het Natuurvolk. Wees uzelf, want Vishnuh is zichzelf en hij zal
altijd zichzelf blijven. Blijf Vishnuh trouw. Wij zijn Vishnuïst en kennen
geen grenzen met betrekking tot het verdedigen van een onschuldig wezen en
voorts zijn wij slechts voor één ding bang,dat is,dat de hemel op onze hoofd
valt.”
Zo zegt de leer van “Vishnuh”:
“De dodenakkers liggen vol mensen die dachten dat zij onmisbaar waren
en bijwijlen weten doden niet dat zij in een ijlstoffelijke dimensie verkeren
en dat hun gebeente aan het verbleken zijn. Levende wezens zijn opgebouwd uit
stof, zo zal een elk zodra de tijd daar is- wederom tot stof overgaan. Een
ieder zal dit lot alleen moeten ondergaan, de weg van al het vlees (de
dood) is oneindig en uitzichtloos. Levende wezens zullen toch ooit eens
onherroepelijk tot stof vergaan, want stof zijt men en tot stof zal alles
wederkeren. Bedenk dat aan het eind der jaren iedereen deze weg zelf zal
moeten ervaren of doorstaan.”
In dit boek wordt voorhands kort ingegaan op de beschrijving van het vroegere
Java (JAWI) en andere oude beschavingen op de Archipel. Over het
ontstaan en de ontwikkeling van de gehele Archipel zal hier slechts beperkt
blijven tot globale gegevens, omdat aan Java en andere delen van Nieuw-Indië
elk voor zich een aparte boek is gewijd.
JAVA
Rond 145 n.chr., zette Indiase immigranten voet aan wal op de Indische archipel
en hebben de grote gebieden gecultiveerd en ingericht naar Indiaas model. JAVA
is genoemd naar het dorpshoofd (JHANYA-WHI afgekort JHA-WHI; spreek uit
JAWIE), die met zijn gevolg als eerste van een grote stroom immigranten zich
vestigden op dit lange en smalle eiland. Van West naar Oost is dit eiland
doorsneden door grote en hoge bergen. De pieken van de meeste bergen waren
enorm hoog en bereikten zelfs een hoogte van 3000 tot 5000 meter. De allerhoogste
Berg werd Shi-maru genoemd. Deze naam is afgeleid naar het volk, dat zich
thuisvoelde tussen deze actieve vulkaan en geen hinder scheen te ondervinden
van de erupties van de 200 honderd actieve vulkanen.
DE STAMNAAM ontstaat……
In India, het land van herkomst, werd de naam van een stam voorafgegaan door de
drie eerste letters van hun hoofdgod, samengevoegd met de plaatsnaam van hun
woonplaats. De Shi-maru stammen waren van oudsher Shiva aanhangers. Zij
verlieten India met medeneming van hun vroegere goden waaronder Shiva de
zonnegod. Op de Indische Archipel veranderden zij deze naam in
JHA-Whi’s (Javanen), geassiocieerd met de naam van hun nieuwe grondgebied
die vernoemd is naar hun nieuwe heerser JHANYA-WHI of afgekort
JHA-WHI (JAVA). Vanafdien ontstonden de talrijke Javaanse volkeren
op Java die later verspreidt over de archipel een nieuw bestaan opbouwden.
De Moesson winden bepaalden het klimaat. De westmoesson (regen
tijd)begon medio december tot midden april en de oostmoesson (droge
tijd)van mei tot oktober. In tegenstelling tot de andere eilanden kwamen daar
geen wervelwinden voor. Vervolgens had Java een zeer rijke fauna van grote
dieren zoals tijgers, bantengs, krokodillen, neushoorns en gevleugelde
diersoorten waren er in alle kleuren, vormen en soorten evenals de overvloed
van insecten.
Het Vishnuh-Genootschap telde er 8000 plantensoorten en ook de flora van boomsoorten
die nuttig en zeer kostbaar waren zoals teak, klopoh (kokos), kina,
bamboe. En omdat er op Java grote bergen huisden ontstond ten gevolge hiervan
de vier (4) planten gebieden n.l. de zone waar echt alles kan groeien en
gecultiveerd kan worden tot op 600 meter vlakte, vervolgens de zone voor de
aanwas van koffie, kina, en thee. Deze tweede vlakte kenmerkt zich van de
andere waarvan de lucht koeler is en derhalve zeer geschikt voor de hierboven
genoemde gewassen.
De derde zone is een steppe, een uitgestrekte grasvlakte en de vierde zone is
een alpinezone waar ijzerhoutboomsoorten groeiden, dit waren erg kostbare houtsoorten
toendertijd, evenals de Javaanse edelweis, die in vele soorten voorkwamen.
s’nachts vroor het in het hele gebied tot minstens 5 graden onder nul.
De Jha-whi’s (=Javanen) cultiveerden het gebied
Jhawhi (JAVA) en bracht het tot ontwikkeling met klassieke Indiase
invloeden in tegenstelling tot de 14de en de 15de eeuw waarin men zich door
buitenlandse invloeden van de klassieke beleving ging distantiëren.
In de 3de eeuw bouwden de Javanen op het Dieng-plateau bij Wonosobo 350
tempels ter ere van hun God Shi-va (Shiva), die deel uitmaakte van hun
cultuur. Anno 317 werd onder het bewind van de machtige Hindu-boeddhistische
vorstenhuis Cailendra begonnen met het mooier maken van deze
Candi’s (tempels) en werden de Shi-va tempels groter en mooier gemaakt.
Nadat dit voltooid was in 328 na.chr. startten zij in 389 met de bouw van de
BOROBUDUR en de Prambanan.
Dat het hindu-boeddhistische vorstenhuis de Cailendra’s machtig was, was
niet alleen aan de tempel te zien, doch ook aan het feit dat ze als soeverein
tevens over Cambodja heersten, maar tijdens de bouw slonk de macht waarna de
nog machtige Sanjaya dynastieën de bouw van deze tempel voltooiden.
DE BOROBUDUR
Allereerst was er de Shiva-tempel Mendut genoemd naar de Hindu-Boeddhistische
Priester (genaamd Mendut of Pendut) evenals de vlakte waarop zij
werd gebouwd. Men maakte gebruik van andesiet en vulkanische tufsteen, dit
werd over een kern van baksteen gebouwd, dit alles werd een soort platform. In
389 werd begonnen met de bouw van de Borobudur, de grootste Hindu-Boeddhistische
Stoepa ter wereld die uit zeven lagen bestaat en waarvan alleen de bovenste
laag voor gebruik beschikbaar en betreedbaar is gemaakt.
Voor de bouw van deze tempel werd voor een terrein gekozen die een kern van
aarde bevat in de vorm van een twee-toppige heuvel zodat het mogelijk werd
het reusachtige bouwwerk zoals gepland uit zeven lagen op te trekken. De
bedoeling om direct na de voltooiing van iedere bouwsel (etage) het
dal ertussen op te vullen is goed doordacht, blijkt uit de keuze van het
gebied waarop de Borobudur zijn grondvesten heeft.
Uit de leerboeken van het Vishnuh-Genootschap blijkt, dat de Borobudur vanaf
de laagste tot de hoogste of zevende laag in totaal 4009 verhalende reliefs
bezit, allen hebben een betekenis van grote waarde, elk teken verwijst naar
het verleden of naar het heden. De rondgaande terrassen die rondlopend met de
wijzers van de klok omhoog lopen stellen de twaalf treden van geestelijke
progressie voor, de binnenmuur dient altijd rechts te zitten, omdat dit voor
de Boeddhistische priesters de weg van het heil uitbeeldde en verklaarbaar
als een teken van respect.
De bouwers van deze tempel hadden, zeven niveau’s van materiële en geestelijke
bedrijvigheid in gedachten. Zo werd bij het ontwerpen van deze tempel rekening
gehouden met- de aanwezigheid van energie, de aanwezigheid van de structurele
vorm, de aanwezigheid van vormloosheid, de aanwezigheid van de heiligdommen
die onverwijld verderf en vernietiging zullen zaaien aan schenders en rovers
van relikwieën uit deze tempel, de aanwezigheid van de sleutel, de aanwezigheid
van de antwoorden en de “zeven” adviezen die het antwoord voor de
toekomst in zich herbergt.
… Deze tempel vertegenwoordigd het familie-bezit van 4009 dynastieën
waarvan sommigen tot het einde van de bouw nog leefden en de tempel als
schatkamer gebruikten, waar het ook oorspronkelijk voor bedoeld was, en aan
wie zij hun gehele familiegeheim, familie-geschiedenis, en
familie-erfstukken toevertrouwden ten behoeve van hun nageslachten. Voorts
herbergt deze tempel een legio ideeën, tradities en de geschiedschrijvingen
van een groot aantal bevolkingsgroepen.
De mooiste drie tempels bevinden zich op het binnenste plein; het hoofdgebouw
is gewijd aan Shiva, de andere twee aan respectievelijk Brahma en Vishnuh
deze twee zijn wel kleiner dan het hoofdgebouw. Omstreeks 930 na chr. verhuisde
het daarop wonende Sanjaya hof naar Oost-Java waarna de tempels ten gevolge
van sterke verwaarlozing het tijdperk van groot verval intrad. In 1584 vond
er een zware aardbeving plaats waardoor het geheel instortte, deze ruine’s
raakten daarop eveneens bedolven onder overwoekerend groen.
“In een der aantekeningen in de kropak van Kiyai (= kloosteroverste) IDA-BAGUS
Rakka stond de volgende notities. Het dak van de Borobudur is een mestvaalt
geworden en drukt niet meer datgene uit die onze voorvaderen/voorouders middels
schriftuurlijke bepaling in deze tempels hebben aangebracht en
uitgedrukt”.
De Archeologische Moord Op Grote Schaal
…Anno 1885 begon men met een restauratie door de Hollandse lijfarts van de
Sultan van Jogya, die de geornameerde stenen wel netjes op elkaar legde maar
alles wat hij zelf onbelangrijk achtte weggooide, hierdoor kwamen bouwelementen
van zes tempels door, onder en op elkaar te liggen. Deze tempel stond als
belangrijkste restauratie op de lijst van een nieuwe restauratie in 1918,
maar dit gebeurde op een minachtende achteloze manier, want gebeeldhouwde
panelen werden lukraak gebruikt waar dat maar uitkwam en wat niet paste werd
er wel even bijgehakt en of uitgehakt naar eigen idee ; door strenge
bezuinigingen werd de herbouw in 1930 stopgezet, de eigenlijke latere
restauratie bracht deze tempel terug in de neo-moderne vorm die het nu
heeft”.
Al deze vandalistische toestanden worden in de boeddhistische wereld beschouwd
als heiligschennis en disrespect jegens de voorouders. En zoals vanouds kan
dit alleen met bloed worden goed gemaakt…..
..In de loop der tijd hebben buitenlandse schatgravers in samenwerking met
binnenlandse grafschenners enorm veel waardevolle voorwerpen en sieraden van
onschatbare waarde uit de graven gestolen, zogenaamd voor onderzoek meegenomen
om later als souvenir te eindigen in een museum of privé-woning.
De Borobudur is inmiddels gerestaureerd doch niet exact zoals hij in het begin
was, bovendien hebben wetenschappelijke onderzoekers tezamen met de Indonesische
regering in 1965 een beschermende onderlaag weggehaald omdat men dacht dan
enkele mysteries te kunnen oplossen, gelukkig is deze tempel nog steeds even
mystiek als voorheen, bepaalde tekens en afbeeldingen zijn nog steeds een
raadsel voor de buitenwereld en hopelijk blijft dit ook zo; en de enigen die
licht in deze zaak kunnen brengen zijn de Vishnuh-priesters, en het is maar de
vraag of een van hen ooit bereid zal zijn het mysterie rond deze unieke tempel
op te lossen. Want de mensheid heeft uit nieuwsgierigheid en winstbejag al te
veel heiligdommen, en bouwwerken uit de oudheid geschonden en leeggeroofd,
denk maar eens aan Egyptische pyramiden, monumenten van de Inka’s, en andere
tempels over de gehele wereld.
Zo zegt de leer van vishnuh:
“Elk wezen bezit van nature het vermogen om te veranderen en om overeenkomstig
de omstandigheden zich daarnaar te gedragen, zich aan te passen en te
handelen, maar zij die zich laten leiden door utopia zal de tand des tijds niet
doorstaan. Het leven begint en eindigt met een individueel gevecht, want
middels het persoonlijk gevecht houdt de mens zich in leven, het leven is een
gevecht en het gevecht is van het leven, want als iemand zijn levensstroom
afsluit, zal deze erbarmelijk sterven”.
MIDDEN JAVA
Op Midden-Java vindt men vele tempels, bij Wonosobo is het Dieng-plateau, wat
bestond uit 200 sober versierde tempels gewijd aan Shiva, waarvan helaas nog
maar 8 over zijn, een van de overgebleven 8 tempels is de befaamde Candi Bhima,
dit plateau met tempels ligt op 2000 meter hoogte. Het Hindu-Balinese monument
Gunung Kawi (originele of oorspronkelijke berg) van Koning Udayana
uit de 10de eeuw is in rotsen uitgehouwen, de nissen zijn 7 meter hoog, in
het midden van deze nissen onder schijndeuren bevindt zich een put voor offers,
waarin een stenen kistje met negen vakjes zitten, het monument bevat de as van
verscheidene koningen die de directe afstammelingen waren van Koning Anak
Wungsu en diens tientallen vrouwen. Op hetzelfde terrein staat een even oud
Klooster eveneens uitgehouwen in de rotsen, deze plaats wordt in de boeken
van Vishnuh genoemd als een plaats van verering, en die hedendaags door de
Balinezen nog steeds alszodanig wordt gebruikt.
De eerste vorstin van Bali heette Sri-pande Sesari (anno 210). Deze
vorstin legde de basis van het Balinees welke rechtsstreeks werd afgeleid uit
het Sanskriet. Haar opvolgster 60 jaar later (280.n.chr.) was
Sri-Kesari die 40 jaar na haar kroning de troon overdroeg aan haar broer Adhipathi
Bhagwenda Varmmha in 320 n.chr. Anno 357 liet deze vorst uit het Sanskrit afgeleide
taal, wier basis anno 280 is vastgelegd door haar oudste zuster Sri-Pande
Sesari, “het Balinees”, uitroepen tot de nationale taal van
Bali (het land waar men niet verder kon dan naar de dood = de Zee werd,
zoals ik al eerder in dit boek heb beschreven, door de Balinezen vroeger
gezien als het “Dodenrijk”).
… Deze koning stierf in 371 n.chr. en werd opgevolgd door de vorst adhipati
Guna Priya en in het jaar 412 liet deze de Balinese taal vervangen door het
Javaans, nadat hij trouwde met een toen ontstane koninkrijk op
Java (Sri-Wijaja). Ter ere van dit huwelijk gaf hij een edict uit in het
Balinees en het Javaans. Het Balinees werd echter niet achteruitgezet, want
deze bleef de voertaal. Maar de officiële taal voor alle correspondenties was
het Javaans.
Deze dynastie werd in het jaar 500 opgevolgd door Bhupathi Dharmadaya. Nadat
deze vorst stierf anno 533, braken er onlusten uit onder het volk, zodat de
nieuwe vorstin Sri-Dharmadaya in 546 een edict uitgaf in het Balinees en de
meer dan een eeuw oude traditie, inzake de Javaanse taal wederom plaats maakte
voor het Balinees die immers tijdens het bewind van Bhupathi Gunapriya werd
uitgeroepen als de officiële hoftaal. Ook deze dynastie verging in 594 en
werd vervangen door Sri-Gunapriya met haar man Bhupathi Dharmapatni.
… Ook aan deze dynastie kwam een eind, en werden opgevolgd door Sri-Erlanggha
met haar echtgenoot een Balinees van adel Udhayana. Sri-Erlanggha had een
grote belangstelling voor filosofie, zwarte magie. Daarnaast beoefende zij
als leerlinge van de Penu-lisan (klooster van het Vishnuh-Genootschap bij
de berg Penulisan) de Picasaleer. Zij redde hierdoor wel vele mensenlevens
en versloeg menig vijand door die kennis, maar werd door haar toenemende
belangstelling voor duivelskunst door Pandhitoh Bhiyandhi verbannen. Desondanks
bleef zij verbannen in de bergen toch volharden in het kwaad, en zij stierf in
het jaar 670 temidden van de Bali-Siti (het inlandse volk dat zich in de
bergen terugtrok na de komst van de vele Indiërs op de Indische archipel). Later
in de geschiedenis werd zij berucht onder de naam Rangdha wier verhaal is
opgenomen in de Barong-dansen. Ook wordt zij afgespiegeld als de boze godin
Dhurgah.
DE JONGSTE TELG…
De jongste zoon uit die dynastie Adhipathi Anak Wungshu beklom de troon na
het overlijden van zijn vader Udhayana in 683 en trouwde 691 met een
Oost-Javaanse prinses Putri-Singosari en door dit huwelijk, die de
belangrijkste schakel was in een vorstenhuwelijk, werd hij in 696 gekroond als
vorst van Oost-Java alwaar hij 20 jaar regeerde. Bovendien was hij heerser over
een groot gedeelte van Bali. Hij was de koning die velerlei monumenten
stichtte. Doch in 723 stierf hij en zodoende de relatie tussen Java en Bali
voorgoed werd verstoord.
DE STRUCTUUR VAN DE MOJOPAHIT
De Mojopahit dynastie was een vereniging van Hindu-vorsten onder een noemer, en
bestond uit negen (9) dynastieën verspreid over de Archipel. Dit waren de
Klungkung dynastie, Karangashem dynastie, Mhengwi dynastie, Bhadung
dynastie (de nu geheten Den Pasar), de Bhangli dynastie, Ghianyar dynastie,
Bhuleleng dynastie en de Jembarang dynastie. Al de nageslachten van de
hiervoor genoemde dynastieën hebben evenals hun voorouders zich nooit
afgegeven aan de Islam. Later in de geschiedenis werd Bali een ware toevluchtsoord
voor de overgebleven adel, ten tijde van de opkomende Koloniale heerschappij.
In Bhadung kwam een rekruteringsoord voor inheemse slaven tot stand, die toen
heel normaal was voor de hollanders. Veel Balinezen werden tot slaven gemaakt,
verkocht en geëxporteerd naar bijna alle delen van de wereld, vooral de
vroegere Javaanse, Hindu- en andere inheemse adel heeft het erg zwaar moeten
ontgelden. Voormalige koninkrijken werden door de kolonialisten uitgemoord, verbannen
en een groot gedeelte van de 9 dynastieën werden tot slaven gemaakt en
doorverkocht aan de meest biedende kolonialist van destijds. Daardoor leven op
dit moment over de gehele wereld verspreidt nog nageslachten van deze oude
koninkrijken .
Balinese slaven waren zeer gewild, omdat zij mooi, ontwikkeld en goedmoedig
waren. In 1812 eisten twee Javaanse Raden’s de rechten van Bali op, dat waren
de vorsten Raden Buleleng en Rathu Kharangashem waarna de hollanders een strafexpeditie
uitzond om dezen de mond te snoeren.
Daarover zegt de leer van “Vishnuh”:
“Vergeving van hen die voorouderlijk verraad hebben gepleegd kan alleen
worden goedgemaakt door puputan te betrachten, dan pas geeft men daadwerkelijk
blijk van berouw ten opzichte van de voorouders die door hen verraden,
gemassacreerd en onderworpen werden met behulp van de vijand”.
DE KEDIRI-DYNASTIE
Zeshonderd jaar n. chr. ontstond op de Indische Archipel een dynastie die de
geschiedenis in zou gaan (6de tot de 10de eeuw) als een van de machtigste
koninkrijken die door het Vishnuh-Genootschap werd gesteund.
De Erlanggha dynastie is van balineze oorsprong en begon met kroonprins
Erlanggha die een halve Balinees was; Trouwde met een kleindochter van koning
Sindhuk die over het Oost-Javaanse eerste Mataram rijk heerste, gelegen in de
rijke valleien van de Brantas- en de Solo rivier. Anno 670 n.chr. liet deze een
inscriptie na (in het huidige Malang) waarop hij een gedenkteken
liet uitbrengen bedoeld als dank aan zijn Hindu-buddhistische voorouders; de
rechtstreekse afstammelingen van Vishnuh.
… Zeven Vishnuh generaties waren er koning, en ook op midden-Java waren
belangrijke staten ontstaan, maar deze hadden echter totaal geen invloed op
Oost-Java. Al deze staten waren juist beïnvloed
door Indiase inbreng, maar bleven tot aan het einde van hun dynastie
machteloos.
… De Erlanggha dynastie was waarlijk een goede bestuurder met grote
autoriteit, maar kort voor zijn dood verdeelde hij zijn rijk -om broederoorlog
tussen zijn zeven zoons te voorkomen-, door deze verdeling werd de band tussen
de 7 broers onwrikbaar gemaakt. Zo werd de macht over Java in handen van deze
7 Vorsten van de Erlanggha dynastie -verenigd in de naam KEDIRI nog steviger,
en er was geen een die iets tegen dezen beging. De hoofdstad van Kediri lag aan
de bovenloop van de Brantasrivier ten zuiden van het voormalige Rijk van
Erlanggha. Het woord “Kediri” is afgeleid van de drie oudste Lontarboeken
waarin de bevindingen van de drie stamvaders werden beschreven, nl:
1.- de “KSRDKHSY VSHN” omvat de leer van de eerste purusha-avatara,
is het boek waarin de eerste stamvader “GHRBHDKSY VSHN” anders genoemd
“Ida-Katut Panditoh” (145-250 n.chr.), de leer over het aardse
leven uiteenzet en de leer van de verschillen tussen de atomen uitlegt.
2.- de “KHRBDKSY VSHN” omvat de leer van de tweede purusha-avatara,
is het boek waarin de tweede stamvader -“KRNDKHSY VSHN” anders
genoemd “Banjar-Pandé Panditoh” (245-347 n.chr.), de leer der
voortplanting op aarde verhandeld welke bedoeld is ter vermenigvuldiging
van diverse soorten levens, teneinde verscheidenheid te doen ontstaan.
3.- de”KRNDKHMY VSHN” omvat de leer van de derde purusha-avatara
anders genoemd “Ida-Bagus Panditoh” (343-453 n.chr.). Deze was
de derde stamvader die de “Ngelmu palajaran kebatinan songkoh pakempalan
Vishnuh” (de filosofische leer van Vishnuh) heeft uiteen gezet,
bevattende de leer waarin de filosofische omschrijving over het ontstaan
van het “leven” ten grondslag ligt.
In het oude Indiase Sanskriet ontbraken altijd de klinkers, dit werd
gebaseerd op de geest van die tijd, waarin volkeren zich verstaanbaar
moesten maken middels handbeweging en woord waarbij de uitspraak niet ter
zake deed, als men het maar begreep.De naam van de eerste stamvader
“Ksaridkhasiya Vishnuh” en de tweede “Ghorbhidkusiya
Vishnuh” en de derde naam luidt “Kurunodkhamayi Vishnuh.”
De leer van “Vishnuh” zegt:
“Het weten op zich is niet relevant, maar het begrijpen op zich is relevant,
laten wij daarom deze namen haar piëteit laten behouden zoals nakomelingen
betamen te doen, en dan wel zo exact zoals het door onze stamouders in lontartaal
is beschreven en vastgelegd als overdrachtelijke erfdelen ten behoeve van
toekomstige nageslachten”.
DE ZEVEN KONINGEN
De zeven koningszonen van Kediri waren niet alleen machtig maar beschikten ook
over bijzondere culturele gaven. De literatuur maakte met behulp van het
Vishnuh-Genootschap onder hun bewind een grote bloei door. Aan het hof
beheerste elke edelman en koningsverwanten de dichtkunst van
“Kekawin”, een moeilijke aan regels gebonden Indiase versvorm.
De nu nog roemruchte Ramayana is geschreven in het oud Javaans, en de carrière
van hun vader Erlanggha werd bezongen in de beroemde Arjuna-Wiwahan (Kekawin),
het huwelijk van Arjuna. Het Kediri dynastie werd in 1054 opgevolgd door de
Singosari dynastie.
Wat betekent Ramayana precies?
Ramayana is een Sanskrit-woord en gaat over een vedische epos waarin het
voorbeeld van een volmaakte vorst wordt verhaald, en waarin tevens een
vergelijkbare gedragslijn is vastgelegd waaraan een avatar (mensgod) moet
voldoen.
Dus een ramayana is een autobiografische geschiedverhaal waarin melding
wordt gemaakt van iemands levenswandel waarbij zijn wijsheid, heldendaden,
goede daden, enz. het middelpunt vormen van zijn Ramayana. Op grond van deze
oude Indiase regels hebben vele vorsten op de Indische Archipel zich
uitgeroepen tot Avatara (ook Avatar), wiens levensliederen later in de
geschiedenis een plaatsje kregen in Ramayana verhaaltjes met alle toeters en
bellen. Zo beschreef bijna elke leider of koninkrijk zijn eigen epos,…..een
eigen Ramayana, “dus een eigen verhaal”. Ramayana is heden ten dage
een begrip geworden, die, zoals het op dit moment er voor staat en zoals zoveel
andere begrippen te pas en te onpas word gebruikt in “hun eigen”
mysticisme.
DE SINGOSARI
De naam “Singosari” vond zijn ontstaan uit het Javaans, met de symbolische
verwijzing naar de afkomst van de eerste koning van Singosari Adhipathi
Kangghrok Rajasa (1054- 1302 n.chr.). De naam Singosari betekent “Hij
die een omslagrok draagt”. SING = “Hij die een”, of “degene
die”. De “O” staat voor dhingo dat “dragen of omdoen”
betekent, en “Sari of Sarong” is het indiase woord voor omslagrok. De
belangrijkste Singosari vorst was Kertaneghara, zoon van Kangghrok Rajasa. Kertaneghara
werd in 1154 tot koning gewijd en stierf in 1250. Kertanaghara begon het
Javaanse Imperium op te bouwen en hoopte al doende de macht over de gehele
Archipel te verbreiden. Hij was een aanhanger van het tantrisme en werd zelfs
gewijd tot een buddhistische godheid…..
….De dynamische buitenlandse politiek bezorgde Kertaneghara echter buitengewoon
veel problemen met het machtigste rijk van heel Azië, namelijk het rijk
China, waar een Mongoolse dynastie heerste, de Yuan dynastie (1266-1372),
die gevestigd werd door Kublai Khan. De keizers van deze dynastie waren even
dynamisch als Kertaneghara waardoor een mongoolse invasie van Java ontstond.
Kertaneghara begon zijn loopbaan als koning met de verovering van Bali, waarna
hij begerig werd naar Sumatera; hij mobiliseerde hiervoor een sterk legermacht
en deed een woeste aanval op Malayu (molukken), die hij vervolgens ook
veroverde, de Raja van Malayu accepteerde als teken van onderwerping een
tempelbeeld van Kertaneghara’s vader als symbool van Sigosari’s macht.
… Terwijl Kertaneghara op Sumatera strijd voerde ondervond zijn eigen land
gevaarlijke problemen want een inlandse vorst genaamd Jaya Katawang kwam in
opstand en deed een snelle woeste aanval op Singosari die hij vervolgens
veroverde.
… De troepen van Jaya Katawang bestormden, plunderden en verbrandden
Singosari en vermoordden Kertaneghara op een wrede manier, hij werd levend aan
een stok geregen en te drogen gelaten. Zijn
legeraanvoerder (Wijayah) die tevens Kertaneghara schoonzoon was
wist te ontkomen en spoedde zich naar het eiland Madunten, alwaar deze een
nieuw leger bijeen vergaarde dankzij de hulp van de bestuurder van dat eiland.
Wijaya hoopte innig de opstand te onderdrukken en Singosari weer aan de macht
te brengen, maar de onverwachte mongoolse invasie kwam ertussen.
De Yuan dynastie wenste binnen de Aziatische invloedssfeer geen machtig rijk
op de Archipel te hebben. Tijdens het bewind van Kertaneghara werd er van hem
verwacht dat hij zijn chinese “oudere broer” (de chinese
keizer) als blijk van erkenning jaarlijks een behoorlijke
tribuut (belasting) diende te zenden, als dank mocht Kertaneghara
zich heerser noemen over zijn eigen landje. De op macht beluste Kertaneghara
was het daar niet mee eens geweest; sterker nog- het chinese hof had eens een
gezant gestuurd, die om het tribuut kwam vragen -dit was namelijk in geen jaren
gebeurd- daar China zo’n zwakke keizer op de troon had, dat men zich
wanbetaling wel meende te kunnen veroorloven.
… Door het komen en gaan van afgezanten die een lange reis moesten maken
met trage schepen die tussentijds verscheidene havens aandeden om handel te
drijven ging er heel veel tijd verloren. Tegen de tijd dat Kublai-Khan een
groot mongools leger per schip naar Singosari kon zenden, was Kertaneghara
reeds gedood en op Oost-Java woedde een burgeroorlog tussen Wijaya en Jaya
Katawang.
De naam Mojopahit of Maöspahit is afgeleid van de bittere vrucht van de Mojoboom.
Dit enorme Rijk ontstond na de Kediri dynastie in de 10de eeuw en hield in de
16de eeuw op te bestaan. De Mojopahit was het laatste Javaanse rijk die door
het genootschap werd gesteund totdat in 1388 de laatste nageslacht (Rajasamankara) van
de Mojopahit stierf en voor het Vishnuh-Genootschap geen reden meer aanwezig
was dit vorstendom nog verder te ondersteunen, want het feit dat het
Vishnuh-Genootschap dit rijk ondersteunde was omdat de Rajasamankara een
getrouwe lid was. Na de dood van deze koning werden de Kropaks van de mojopahit
dynastie aan het Vishnuh-Genootschap overgedragen – zoals de meeste
koningshuizen in die tijd deden.
Het rijk werd daarna aan de Islam ten grondslag gelegd door de verraderlijke
neven van de gestorven koning. Het centrum lag aan de benedenloop van de Brantasrivier,
het hof van de koning was één van de grootste koningshoven die ooit op Java
hebben bestaan. Dit rijk was zo vermaard dat vele latere heersers beweerden dat
ze van de Hindu-koningen van Maospahit afstamden, waar niets van waar was.
Ieder ander zich respecterend hof deed toen zijn best er zoveel mogelijk
op te lijken omdat men voor beschaafd wilde worden aangezien. Zelfs een koning
van Borneo (het huidige Kalimanten) trok naar het hof van
Mojopahit, niet alleen voor de goede omgangsvormen, maar ook om de bestuursvorm
van zijn eigen heerschappij te toetsen.
DE RAJASANAGARA
De Rajasanagara dynastie heerste vanaf de 10de eeuw over de gehele Archipel en
het schiereiland Malakka.
… De handel tierde dan ook welig, schepen van Mojopahit voeren uit van de
Oost-Javaanse havens en dreven veelvuldig handel met de andere eilanden en
met grote delen van Azië. Dit koninkrijk heeft een grote bloei veroorzaakt in
de geschiedenis van de Indische Archipel, het Vishnuh-Genootschap bezit
hiertoe beschrijvingen, afbeeldingen vanaf de oprichting (10de eeuw),
waarop het elegante hofleven tot in details zijn afgebeeld.
.
In de hoofdstad van Bali (Denpasar) staat de Maospahit tempel in het
centrum van de stad. De invloed van de Mojopahit is ontzaglijk groot geweest en
nu in deze tijd nog overal op de Archipel te merken is. In de architectuur op
Oost-Java vindt men nog alom de “gespleten poort” en zelfs in het
dagelijks leven treft men nog restanten als stille getuigen van deze oude
cultuur aan.
Maospahits macht en rijkdom berustte voornamelijk op de zeer vruchtbare grond
die zij bezaten, waardoor zij uitzonderlijk goede rijstoogsten binnenhaalden.
Er was zoveel rijst waarop zij een belangrijke export konden beginnen, deze
rijst werd dan naar kusthavens verzonden en van daaruit verder verhandeld.
Zij die zich met de handel bezig hielden waren Moslims, die geleidelijk en
“nogal” vriendelijk en met voorbedachte rade de nieuwe religie
invoerden, in de 14de eeuw waren de kustgebieden reeds bekeerd tot de Islam.
Maar er gebeurde meer in die tijd.
Op West Java lag de staat Sunda en Mojopahit zag er wel wat in om dit rijk
binnen zijn invloedssfeer te brengen. De meest logische methode leek een
huwelijk tussen een Sundanese prinses en de vorst van Maospahit, wat toen
gebruikelijk was bij vreedzame politiek. Maar deze manoeuvre pakte voor de
Mojopahit verkeerd uit, Sunda zag dit huwelijk als een verbintenis van gelijkwaardige
partners; Mojopahit echter zag het als een elegante vorm van tribuut (=
belasting), dit leverde een zware strijdslag die eindigde met de ondergang
van de Sunda dynastie.
… De prinses werd echter gevangen genomen om alsnog de Mojopahit koning te
huwen, maar zij pleegde zelfmoord omdat haar vader, de gehele familietak en
zijn oudgedienden gedood waren in de strijd, wat dan ook een grote schande zou
betekenen indien zij ondanks alles toch nog zou trouwen met de moordenaar van
haar familieclan.
Bijna heel Sumatera werd in die tijd door Moslim-vorsten geregeerd, evenals de
Noordkust van Java, de andere eilanden en zelfs op de Filipijnen het Mindanao
dat zelf nu nog een Moslim staat is; en dit alles was de reden van grote
moeilijkheden hetwelk zich nog steeds voortplant. Malakka echter bleef
hierbij niet achter en werd onder leiding van Iskandar Sjah van Palembang (vanaf
1420) drie eeuwen lang overheerst.
Gedurende de 16de eeuw bleek degene die de macht over de zee kon uitoefenen
de macht over allen te hebben. De gehele handel was nu in moslim-handen vooral
de kostbare specerijen, en ook werd de islam geconsolideerd (= vast en
verduurzaamd gemaakt) en dat betekende het einde van het eens zo
machtige Mojopahit rijk. De raja en het hof van de Mojopahit weken uit naar
Oost-Java, alwaar dit rijk nog steeds grote invloed had die tegenwoordig nog te
zien is aan de Hindu-Balinese samenleving aldaar. Overal op de Archipel waren
Moslimstaten ontstaan, op Sumatra waren dat Pasai en Aceh (uitspr. Atjee);
op Java Banten, Tuban, Gresik en nog vele anderen; Op Celebes (= het
huidige Sulawesi) de Buginezen; maar op Java ontstond echter een eigen
islam, vermengd met mysticisme, met een plaats voor oude “legenden”,
literatuur en de aanwezigheid van de rijstgodin Dewi-Shri, wat nu nog steeds
op de Indische Archipel duidelijk zichtbaar is.
DE KOLONISATIEPERIODE VAN DE INDISCHE ARCHIPEL
Ondanks het feit dat de Archipel vanaf de 14de eeuw door wisselende overzeese
mogendheden gekoloniseerd werd, hadden verschillende Indische volkeren nog
een eigen koning. Het Vishnuh-Genootschap besloot na de inval van hebzuchtige
vreemdelingen (o.a. Portugal, Engeland en Nederland) niet in te
grijpen of enige hulp aan de toen nog gevestigde Javaanse koninkrijken te
bieden, omdat het genootschap vond dat de Indische volksleiders het zelf
eens aan den lijve moesten ondervinden, hoe het in werkelijkheid aanvoelt om
overheerst te worden door andere hebzuchtige religieuze mogendheden en andere
wrede overheersers, zodat zij een helder inzicht krijgen van hetgeen zij hun
hindu-voorouders zelf op mensonterende wijze en zonder enige zichtbare gewetenswroeging
hadden aangedaan.
Zo zegt de leer van “Vishnuh”:
“Wij verstrekken geen hulp aan religie-aanhangers, volksverklikkers en
collaborateurs, want deze zijn diegenen die geen greintje
verantwoordelijkheidsgevoel bezitten voor de medemens. Eveneens heeft de
hebberige en verraderlijke mens geen plaats bij ons, want bij dezulken zijn
wij pas blij en vergevingsgezind nadat de doodgraver hun lijk extra diep heeft
begraven en de laatste zode erboven heeft aangestampt, want vergeven doen wij pas
nadat de laatste wortel van de vijand is uitgeroeid”.
Het Vishnuh-Genootschap was van mening dat de inheemse volksleiders en aanhang
van de Indische Archipel -omdat zij hun hindu-voorouders verraden hadden door
hun voorouderlijke cultuurhistorie prijs te geven aan de Moslims-, daarom ook
logischerwijs bij hen hulp moesten zoeken. Dat Indische volk moest voor enige
hulp zich wenden tot hun eigen “heilige” moslimbroeders. Dat waren
toch hun nieuwe beschermers die samen kwamen met hun nieuwe God die Allah heet?
… Maar met de komst van andere hebberige overzeese vreemdelingen, dit
waren de Portugezen, Hollanders en andere kwaadaardige kolonisten, lieten
deze heilige Arabische moslimbroeders hun nieuwverworven Indische moslimfamilie
in oorlogssituaties lafhartig en verraderlijk in de steek, door met soortgenoten
en eigen familie-clan gezwind te vertrekken naar hun geboorteland Arabië na
achterlating van een infrastructurele puinhoop. Daarnaast waren er ook de
meelopers, die weliswaar bleven zitten waar ze zaten, want de collaborateurs
in vorstelijk gewaad hadden hun plannetjes al lang klaar in afwachting van wat
er komen gaat. Daarbij verkneuterden zij zich al bij de gedachte aan de grote
winsten die in het verschiet lagen.
DE OPKOMST VAN DE PADRI’S
Het wangedrag van de Islam ten opzichte van de Inheemse volkeren kreeg onder
de bevolking navolging door aanhangers van de moslims. Het Vishnuh-Genootschap
vermeldde dat tijdens de opkomst der Islam aldaar (1447-1565).
… Het leeuwendeel van de inlanders en de meerderheid van bijv. de Minangkabauwse
bevolking die op het Westelijk deel van Sumatera woonden,zich alle tot het
Moslimmisme hadden bekeerd. Nadat deze zich tot de Islam waren toe getreden
hadden zij nog veel van hun oude gebruiken bewaard, daar zij ondanks hun
machtspositie nog niet helemaal zeker waren van de betrouwbaarheid van hun
nieuwe goden.
HET JAVAANSE MOEDERRECHT WERD INGEKAPSELD
De Sumatraanse maatschappij was gebouwd op het moederrecht, wat feitelijk
rechtstreeks in strijd was met hun nieuwe “ware” Leer van de
Walli-jullah Mohammed. Aanvankelijk leverde dit geen problemen op, totdat
enkele Minangkabauwse Mekka-gangers in Arabië in contact kwamen met de fanatieke
sekte der Wahabieten. Na hun terugkeer begonnen ze op Sumatera en andere vrijgevochten
gebieden een strengere vorm van het mohammedaans geloof te prediken. Dit werd
beloond met een groot aantal volgelingen waardoor de
“Padri’s” (dit was de naam die deze fanatiekelingen zichzelf
gaven), gemakkelijk hun gelederen konden versterken en uitbreiden. Deze op
westerse kruistochten gebaseerde manier van zieltjes winnen kreeg steeds meer
greep op de Archipelese bevolking.
HET GODDELIJKE FANATISME
Het fanatisme van deze padri’s (= religieuze moordenaars) reikte
echter zo ver dat zij hele dorpen en volksstammen in de wijde omgeving die
niet tot hun gelederen wilden behoren of toetreden op gewelddadige wijze
overmeesterden en tiranniseerden. Het woord “Padri” is afgeleid
uit het Spaans-portugees woord voor Pater (= religieuze geestelijke). En
de wrede handelwijze van deze Padri’s ten opzichte van het eigen volk met als
leidraad de “Koran” namen zij over uit de verhalen van de Oosterse
en Westerse kolonisten van destijds zodat deze Padri’s (= Minangkabauwers) nog
wreder werden ten opzichte van hun eigen landgenoten.
De schaamteloze vertellingen van de trotse Moslims en Katholieken waarin
de verhalen over hun gewezen kruistochten, zieltjesjachten, heksenjachten
en inquisities namens hun “God” werden goedgepraat, maakte dat de
Padri’s nog fanatieker werden met bekeren van hun eigen soortgenoten en andere
inheemse volkeren tot de Islam.
De Islamitische en Katholieke missionarissen waren nogal zeer ingenomen over
de wreedaardige en meedogenloze wijze waarop hun voorgangers vroeger zielen
hadden gewonnen namens hun heilige geest. Volgens de religieuze denkwereld
van die tijd kon overheersing van andere volkeren immers alleen geschieden
met behulp van de scherpte van het zwaard, en dat in naam van hun heiland de
grote verlosser.
Al spoedig werden al de insinuaties van het Vishnuh-Genootschap jegens de
kolonisten bewaarheid, blijkens onder meer de geschiedenis waarin ook de
grote meerderheid van de Indische volkeren zich achteraf realiseerde dat de
theorieën van deze “Padri’s en van de Wali’s en van de Germaanse
zendelingen gericht waren op vernietiging van hun oorspronkelijke
Hindu-Buddhistische cultuurstelsels. Zodoende beleefde de Indische bevolking
in de begin jaren de ondergang van hun, door de missionarissen gehate, cultuurstelsel
als in een nachtmerrie.
De praktijken van deze padri’s waren vergelijkbaar met de handelwijze der
moedjaheddins (arab.= iemand die gewapend strijd levert voor de
Islam) precies zoals de handelwijze van de katholieke kerk en van de Europese
ridders ten tijde van hun jacht naar zieltjes voor de kerk, de jacht naar
heksen, de jacht naar andersdenkenden en de jacht naar ketters. Zij die
niet-gelovig waren noemde men ketter. Het woord ketter is grieks voor iemand
die afwijkt van de algemeen gangbare opvattingen (zie ook Sudra)”.
Zo belandde het Indische volk steeds meer en meer in de handen van deze onderdrukkers.
Het Vishnuh-Genootschap had het dus goed vooruitgezien:
“De nieuwe overzeese vreemdelingen (Europeanen en andere
roofdieren) wilden alleen maar geld verdienen, gebieden veroveren en
vreemde volkeren overheersen, want oorlog voeren leidde immers tot grote winsten
en konden zij hierdoor de specerijen van de veroverde gebieden gemakkelijk
drukken.
Daarover zegt de leer van Vishnuh:
“de éne hebzuchtige mens verschilt niet veel van de andere hebberige
mens, zij worden beiden beheerst door verwaandheid, hoogmoedswaan, jaloezie,
machtswellust en egoïsme”.
KUWALAT = DE NATUURLIJKE STRAF.
Met de komst van de moslimverbreiders, de walli-jullah’s- begon de verzaking
van voorouderlijke plichten en de verwaarlozing van de Adat werd massaal
een feit onder de inlandse bevolkingsgroepen en vorstendommen.
… Als gevolg van Islam intriges en andere moslimse gemeenheden werd de
Indische bevolking -deels door de eigen lichtgelovigheid en deels door
naïviteit-, op hun eigen grondgebied geannexeerd en later onder het juk van
de Islam op allerlei mensonterende wijze vernederd, gruwelijk onderdrukt,verraden,
tenslotte vernietigd en onderworpen aan het Moslimsgezag. Zo ging het volk
op in de Islam, beroofd van al haar voorouderlijke waardigheid en ontdaan van
haar voorvaderlijke trots en eeuwenoude cultuur. Dit was het begin van hun
“KUWALAT” (de Natuurlijke straf).
De hanteerbare stelling van het Vishnuh-Genootschap daarover luidde toen
alsvolgt : “Alwie zijn billen brandt moet ook op de blaren gaan zitten
-.
De Leer van Vishnuh zegt ten aanzien van het Indische
volk het volgende:
“De koloniale overheersing welke de Indische volkeren in volledige
machteloosheid ondergingen dienen te worden aangemerkt als de Natuurlijke
straf (Kuwalat). De Kuwalat, dat is het lot van overlopers en verraders,
dit is de straf die zij terecht verdienen voor al het geen zij hun bloedeigen
Hindu-stamouders met behulp van de moslim zendelingen gewetenloos hebben
aangedaan. Daarbij hadden zij onbezorgd en met veel plezier genoten van de
volle ondersteuning van de Moefti’s (= arab.islamitische wetgeleerde
en raadsman), die deel uitmaakten van de eerste arabische zendelingen en de
Moeèzzins (= arab.moskee functionaris die tot taak had de gelovigen op
te roepen tot het verplichte gebed “de salaat”) die
gebroederlijk de Indische bevolking op werkelijk gewelddadige wijze systematisch
de keel afsnoerden.”
Zo zegt de leer van “Vishnuh”:
“Het Indische volk heeft gewoon datgene gedaan hetwelk hun vroegere leiders (de
inheemse adel) ook hadden misdaan, namelijk “samenheulen met de vijand”
waarbij zij, ondanks hun samenzwering met de volksvijand het bij alle
partijen niet zo goed afbracht, want zij werden ook door deze vreemde overheersers
beschouwd als volksverraders en met volksverraders verging het net zo erg
als diegenen die destijds door de kolonisten onderworpen, gemarteld en
onteerd werden. Daarom zijn wij ook geen fan van de landen en volken die niet
van het verleden hebben geleerd, aldus huidig op dezelfde door het kolonialisme
vastgelegde leefwijze doorgaan. Zij die zweren op de godsdienstleren van hun
vroegere onderdrukkers zijn de verachtelijke verraders van hun eigen
voorouders en cultuur. Zij hebben feitelijk bijna niets van zichzelf,
bijna alles is van een ander dat nimmer de hunne zal zijn.”
HET MASSALE VOLKSVERRAAD
Het massale land- en voorouderlijk verraad door de Indische volken en typen
op de archipel in de beginperiode van de kolonisatie door vreemde mogendheden,
begon ten eerste met de toelating van het moslimmisme in eigen gelederen,
waarna de 1ste eeuw daterende Hindu-cultuur ondergeschikt werd gemaakt aan
de islamitische infrastructuur en dienstbaar gemaakt aan de Islam. Hierbij
werd later de indruk gewekt alsof moslims de stichters waren van de vele honderden
Indische staatjes, die de Archipel toendertijd alreeds rijk was. De tweede
fase van het volks- en voorouderlijk verraad trad in met de komst van
westerse machtsinvloeden.
Begrijp het goed, de buitenlandse landrovers en volksuitbuiters waaronder
de, Moslims, Portugezen, de Hollanders, de Engelsen en de Jappen, hebben tijdens
hun kruistochten op de archipel alle staten en dorpsgemeenschappen die niet
naar hun pijpen wilden dansen uit moedwillige opzet met de grond gelijk
gemaakt en onderworpen aan hun gezag. Tenslotte gaven zij dit ten geschenke aan
hun trouwe inlandse helpers.
DE LIJFSTRAFFEN
De lijfstraffen die de inlandse volkeren toen met veel smart en in
machteloosheid onderging, geschiedde wanneer deze geen blijk gaven van sympathie
tegenover de kolonisten. …
….Allereerst had je de Tandil en de Mandòr bemiddelaar tussen bedrijfsleiding
en werkvolk, dezen kregen voor nieuw aangebrachte werkmensen een bepaald
percentage loon en of kregen de aanstelling als ploegbaas (opzichter);
zij onderscheiden zich van het gewone werkvolk door hun kleding, een
lachwekkend hoedje, veel te grote schoenen, en een stok als teken van
waardigheid, daarbij moesten ze de beschikking hebben over een hard stemgeluid
om bevelen te kunnen opdragen, bevelen die vrijwel altijd snauwend en
schreeuwend werden gegeven. Het gros van deze ploegbazen kwam na de tweede
wereldoorlog (50-er jaren) in allerijl naar Nederland en dank zij
hun hoge verdienste op de archipel hier te lande sinecure ambtenaren functies
bekleedden; parketwacht, hulp-ambtenaar, verklikker voor justitie, politie
enz……
…..Vele inlandse verraders bleven daar op Indië ondanks het aldaar aanwezige
doodsgevaar wat collaborateurs en landverraders toen te wachten stond. Dat deze
groep hun verblijf aldaar op de archipel niet zouden overleven was voor de
hand liggend. Zij waren immers in de ogen van het verdrukte Indische volk de
hebzuchtige soortgenoten die de kolonisten bijstonden met het uitmoorden van
allerlei inheemse volkeren van de Indische archipel. Deze waren de koloniale
verraders die hun eigen stam of volk broederlijk met de vijand de dood
injoegen, en al deze wandaden werden begaan om daar zelf beter van te worden.
Menige ploegbaas dreef bovendien vaak woekerhandel onder zijn koelies, waardoor
hij ze volkomen afhankelijk van hem stelden, ze dwongen de koelies b.v. tot
het kopen van artikelen die ver boven de marktwaarde lagen, en verrekende hen
dan zodanige voorschotten dat deze onder hen staande koelies het nieuwe
seizoen begonnen met een oude schuld, op grond hiervan verplichten zij hen om
op de plantage of in de mijn te blijven werken; de ploegbazen vaarden daar wel
bij en het is dan ook niet zo verwonderlijk dat door toedoen van deze
hoofdopzichters de beruchte speelloodsen voor dobbelen, evenals de opium
verkoop sterk toenamen…
DE SLACHTOFFERS VAN HET KOLONIAAL SYSTEEM
Chinese koelies (=Sanskriet woord voor sjouwer, mindere
arbeider) hadden eerst de overhand, maar tegen de 19de eeuw trad er enige
verandering in deze situatie. Men ging er toe over om het aantal Javaanse
arbeiders te vergroten, en omdat dezen in gezinsverband kwamen begon men met
het aanstellen van vrouwen- en kinderarbeid. Deze nieuwe groep arbeiders bestond
uit Indiërs evenals Batakkers, Maleiers, Boyans, Klings, Bandjareezen en
Siamezen, Balinezen, Soendanezen, Javanen, enz.
… Onder de nieuw aangekomen vrouwelijke koelies waren verscheidene niet
ouder dan 10 tot 14 jaar en werden gebruikt voor zowel licht werk als sorteren
en bundelen van tabaksbladeren, het wieden van perkplanten etc.; als het
zwaardere werk zoals grind baggeren, stenen kloppen, beertonnen van Chinezen
en Hollanders wegdragen en legen, enz…..
….Naast het feit dat ze dit werk verrichtten kwam ook nog bij dat ze ‘s
nachts hun lichaam voor een stuk oud brood moesten aanbieden en wel aan een
elk die als compensatie enig voedsel wilde afstaan. Deze vrouwen werden
namelijk wat loon betrof sterk achteruit gesteld op mannen ; afgezien nog van
het feit dat zowel mannen als vrouwen en kinderen vaak in oogsttijd en daar
buiten tot diep in de nacht verplicht moesten doorwerken wilden ze een bepaald
minimum inkomen verkrijgen om te overleven dat feitelijk net genoeg was om
nog niet dood te gaan. Vaders verkochten dochters om het hoofd boven water te
houden. En als het werk niet zo vlug vorderde werden ze middels looninhoudingen
bedreigd zodat zij zich gedwongen voelden om door te blijven werken tot
bam…..
Dat Westerse regeringssystemen toentertijd al hypocriet waren is tegenwoordig
nog gemakkelijk te herkennen aan hun huidige regeringsbeleid, welke
gegrondvest is op rechtmatigheid. Om nog maar niet te spreken van de schaamteloze
manier waarop uitbetaling tijdens het koloniaal bewind plaatsvond en waaraan
vele ondernemingen zich schuldig hebben gemaakt, zij gaven hun eigen geld uit
oftewel zelf gemaakt papiergeld of metalen schijfjes die alleen in de eigen
ondernemingswinkel geldig waren, zo bleef het geld binnen het bedrijf; het
merendeel van de koelies die waren gekomen vertrokken even berooid maar des
te meer afgepeigerd terug naar huis wanneer hun werkcontract erop zat….
…Ik spreek hierbij nog niet eens van de erbarmelijke en mensonterende toestanden
in barakken, doorgaans waren er geen “sanitair” z.a. toiletten en of
wasruimte, geen aparte ruimte voor zieken; de zieke moest zelf maar 5 tot 10
minuten lopen naar de rivier en anders maar niet baden en of wassen; gewoonlijk
lagen de zieken en de niet zieken, mannen en vrouwen en kinderen naast en door
elkaar te slapen op bedden van hout of ijzerdraad met slechts een jutezak
onder zich, in enkele gevallen had men de beschikking over een afgedankte
laken, en wat hygiëne aanging, die was toen nog ver zoek. Men nam het dus niet
zo nauw met de hygiëne want het betrof hier toch maar het gewone werkvolk, dat
alleen goed genoeg is voor het zware werk en aldus goed genoeg om zich als
het ware dood te werken…..
Zo floreerde naast dit alles de gedwongen arbeid onder het toeziend gezag van
de Hollandse staat. De koelies die het zware werk niet meer aankonden en
wegliepen werden met behulp van opsporingsbrieven en geweld teruggehaald om
dwangarbeid aan te gaan. En als afschrikking voor het nog aanwezige werkvolk
kregen de weggelopen koelies ten overstaan van iedereen een gruwelijke pak
slaag, bovendien werd het slachtoffer na het pak slaag overgoten met zoutwater.
DE STRAFPAAL
Allereerst was daar de strafpaal, na daarop hardhandig te zijn vastgekneveld
, werd men gegeseld met behulp van een bepaald soort touw dat diepe striemen
naliet (speciaal geprepareerde rotan van bepaalde dikte in water geweekt) met
een speciaal aangeleerde slagtechniek voor een zo groot mogelijk effect. Dat
de ploegbazen goed waren in mishandelen blijkt uit de aangeleerde sadistische
foltertechnieken van hun koloniale leermeesters. Dus van wie hadden deze
volksverraders dat soort wreedheden allemaal geleerd? En wie heeft hen geleerd
om de eigen soort uit te moorden? ….van- en door de koloniale overheersers
uiteraard….
…..Deze afschrikwekkend- en tevens weerzinwekkende martelingen werden
gepleegd onder het mom van de bijbelse spreuk, -spaart den roede niet- tevens
gingen de kolonisten er van uit dat dit de enige mogelijkheid was om dit minderwaardige
inheemse volk in bedwang te houden; velen die met stok en of rotanslagen
werden gestraft hielden er duidelijk zichtbare verwondingen en of
verminkingen aan over, vele vrouwen die deze wegloopstraf ondergingen kregen
hierdoor een miskraam of bij voldragen of gedeeltelijk voldragen zwangerschap
een dood geboren baby…..
…..Waar ik mij altijd weer aan erger is de farce, het rookgordijn dat de in
Nederland aanwezige Indo’s en toenmalige Indië-gangers ophouden, de verhalen
over het vredige Indië van weleer, de welvaart van toen, de plantages en de
baboes en andere talloze bedienden die men op na hield. Dit zijn degenen die
verradersbloed hebben geërfd en er mee parmantig lopen te pronken.
Zo zegt de leer van “Vishnuh”:
“Het gevaar schuilt “in de eigen vertrouwde kring, want het
denksysteem (= het brein) van de mens vertegenwoordigt en herbergt
het “gevaar” zelf. Daarom dient een ieder in kritieke situaties
zich eerst zekerheid te verschaffen over de loyaliteit van de mensen in
zijn onmiddellijke omgeving. Daarvoor dient men dan telkens weer in twijfelsituaties
bij zichzelf te rade te gaan, met de vraagstelling “hou ik nog voldoende
van mezelf ?” Is het antwoord hierop positief, neem dan maatregelen
tegen onverwachte onaangenaamheden, doch is het antwoord negatief, dan
dient u zoals reeds omschreven ook onverminderd door te gaan met het treffen
van maatregelen tegen onvoorzienigheden. En vertrouw vooral nooit uw eigen
schaduw.”
Het Vishnuh-Genootschap zelf heeft altijd de voorkeur gehad te leven in
afgelegen onbewoonbare gebieden, het liefst met zo min mogelijk volksstammen
in haar onmiddellijke omgeving. Maar Waarom dan?
Daarover zegt de leer van “Vishnuh” het volgende:
“Het is niet de mens die wij vrezen, maar hetgeen wij vrezen is het wezen
in ons-zelf. Wij zijn in principe geweldloos, maar alwie ons tart zal verscheiden
welke zonder meer zal worden vergezeld door zijn gehele stam. Vechten is niet
fijn, maar als de vijand toch zo graag wil vechten, slaan wij altijd zo hard
mogelijk toe zodat de vechtgrage vijand het slagveld in de toekomst angstvallig
blijft schuwen en als de vijand groot is hakken we ze vanaf de
onderkant af, want ook grote bomen zijn omhakbaar. Vechten is geen recreatie,
maar een onplezierige noodzakelijkheid.”
In de geest van die woelige tijden van weleer, van koppensnellende volkeren
en inlandse kannibalen-stammen met vreemde “eetgewoontes”, werden
zo ook enkele beschermelingen behorend tot de boodschappersgilde van het
genootschap overrompeld, gedood en opgegeten. Naar aanleiding hiervan heeft het
vishnuh-genootschap door de geschiedenis heen op de Indische Archipel, een
legio van deze stammen zonder pardon uitgeroeid. Bij deze vereffeningen
werden nooit gevangenen gemaakt, omdat dit niet binnen de filosofische
levensbeschouwing van het genootschap past.
De leer van “Vishnuh” zegt:
“Een vijand dient men niet te voeden noch te verzorgen. Er gaat teveel
tijd in zitten die wij beter anderszins kunnen gebruiken. Bovendien verschaft
men geen onderdak aan degene die een ander zomaar van het leven trachtte te
beroven. Trachten betekent bij ons “u heeft gedood”, want als het
de vijand was gelukt om ons uit te roeien, waren wij nu reeds lang vergaan.
Daarom kennen wij geen enkel excuus voor degenen die vredelievende volkeren
proberen te overrompelen of te doden. En juist omdat vergeven en vergeten
van de vijand deel uitmaakt van de menselijke Natuur handelen wij alszodanig;
eerst afmaken zodat wij spoedig daadwerkelijk alles kunnen vergeven en
vergeten. Men kan zijn vijand slechts vergeven en vergeten zodra er vanuit die
hoek geen enkel gevaar meer bestaat, want alleen wanneer de wortel van de
vijand is uitgeroeid kan men vergeven en vergeten, en laat verder de bloedige
ervaringen de ontoelaatbaarheid tot het plegen van een ongeoorloofde daad
jegens een onschuldig wezen of stam aan iedereen, zowel aan vriend als vijand
duidelijk zijn en dat deze levenservaringen en overwinningen voortgaan in
wederzijds respect en begrip als levendige herinneringen in de Geschiedverhalen
van de overwinnaar”.
Daarover zegt de leer van Vishnuh:
“Wie schuldig is zal op een dag in een fractie van een seconde horen het
suizen van een klewang; dit is het laatste wat men dan nog zal vernemen van het
leven.
DE HARDE TIJD VAN WELEER
De wereld zag er in die bloeddorstige tijd overal heel anders uit dan nu. De
mensen zagen er echter qua uiterlijk niet anders uit, maar dachten wel anders
ten opzichte van wereldse zaken en hielden een heel merkwaardige levensopvatting
en wereldbeschouwing op na die van stam tot stam, van bevolkingsgroep tot
bevolkingsgroep, van dorp tot dorp en van familie tot familie zeer van elkaar
verschilde.
Vooral de levensopvattingen die een groot gevaar konden betekenen voor het
voortbestaan van het Vishnuh-Genootschap en die het welzijn van vredelievende
volksstammen konden ondermijnen waren al redenen genoeg voor het genootschap
om een grondige aanpak (Bhabhatan= uitroeiing) jegens mogelijke
vijandige stammen noodzakelijk te achten. Behalve vijandige- en mensenvlees
etende stammen waren er ook bevolkingsgroepen die in het geheel niet vijandiggezind
waren, daarom was het heel belangrijk om de diverse levensopvattingen van
deze mensenvlees etende- en andere toen voorkomende inlandse stammen te kennen.
Zo zegt de leer van Vishnuh:
“Wij willen ook leven gelijk hen en het liefste in vrede met iedereen, want
de wereld is ook van- voor iedereen.”
DE WEZENLIJKE FACTOREN TOT “BABHATAN”
Twee essentiële factoren bepaalden bij het Vishnuh-Genootschap altijd het
besluit om tot algehele vernietiging van een bloeddorstige stam over te gaan;
1. zij die doden op basis van hun bloeddorstige aard en zij die in de wilde
weg doden op grond van bloeddorstigheid. De Leer van “Vishnuh”
redeneert hierover als volgt: “zij die het verschil tussen de vredelievende-,
kwaadwillende stammen en onschuldige wezens, door het één of ander niet
willen zien zijn de schenders van het leven, en deze schending kan alleen
door “Bhabhatan” (gehele uitroeiing van de vijandige
stam) worden goedgemaakt, want deze heeft dan ook geen recht meer van
leven”.
Het is door de eeuwen heen en in de latere geschiedontwikkeling van de
Archipel gebleken, dat talrijke vredelievende en niet weerbare stammen de confrontatie
met deze gewetenloze inheemse volkeren door alleen te praten niet hebben
overleefd en in dier voege ook nooit konden overleven. Het bloederige tafereel
dat altijd een gruwelijke decor vormde van een slachtpartij en de bloeddorstige
manier waarop inlandse wilden hun gevangenen dan afslachtten bleven de
ongelukkigen, voor zover zij nog bij bewustzijn waren, zeker niet onbespaard.
Ook de vredelievende en voorbeeldige cultuur van sommige van hun buitgemaakte
gevangenen vormde duidelijk geen enkele uitzondering om voor gratie in aanmerking
te komen. De bloeddorstige stammen lustten immers alles wat er maar bewoog,
ongeacht de theorie en of leefwijze van hun prooi. Hun mondeling overgeleverde
voorouderlijke Adat schrijft trouwens al eeuwen voor; “Alles is eetbaar,
het is opeten of opgegeten worden”.
Daarover zegt de leer van Vishnuh:
“Omdat wij weten, “dat alles eetbaar is en het is opeten of
opgegeten worden”, hebben wij ook nooit de intentie gehad om
vijandige stammen te aaien noch te vertroetelen, maar onze stelling was
normaliter gewoon “kop eraf en klaar”. Bij voedselgebrek roosterden
wij de lichamen en aten ze met smaak op. Beschaving of niet, het was destijds
inderdaad eten of opgegeten worden, en als men geen kannibaal was dan werd men
wel één.”
Eet Smakelijk
Zo zegt de leer van Vishnuh:
“In vroegere tijden op de Indische archipel was het zo: Of men, beschaving
en principes had, of niet, was allemaal niet relevant, want als men geen
kannibaal was, werd men dan zeker een. Er is een tijd geweest waarbij de drang
naar overleving, dus de hongersnood, sterker was dan elk ander beschaving. Ook
de goden zaten smakelijk mee te eten, helaas werden ze later opgegeten door hun
trouwe aanbidders. Het was toentertijd eten of opgegeten worden.”
Van hieruit werden deze bizarre leefgewoonten en geschiedverhalen opgetekend
evenals de beschrijvingen betreffende de vele geleverde veldslagen tegen
roofzuchtige koppensnellende volksstammen en wier leefregels en bloeddorstige
leefgewoontes hun schriftelijke ontstaan vonden tijdens de geschiedschrijving
door het Vishnuh-Genootschap (anno 148), onder het gezag van Mahapanditòh
Banjar-Pandé in de Candi suwung die gevestigd was aan de benedenloop van de
mahakam rivier op midden-Java.
ANNO 1800
In de 18de eeuw besloot het Vishnuh-Genootschap zich terug te trekken en
vertrok gezamenlijk met de overgebleven nageslachten van de Mojopahit dynastie
vanuit Bali, Borneo (Javadvipa), Celebes en Java, Oostwaarts de evenaar
volgend over water en land en belandden in 1860 via Afrika in het werelddeel
Zuid Amerika. De “Pencak-Silat” gevechtsleer werd in zijn geheel
slechts binnen de eigen orde doorgegeven, aan leden van de Ida-Bagus dynastie.
Bij deze overtocht nam het genootschap al haar voorouderlijke pusaka’s mede,
welke altijd zorgvuldig binnen de eigen orde zijn bewaard gebleven als de
overdrachtelijke erfdelen van het vishnuh-genootschap, en die van generatie op
generatie steeds getrouw binnen de eigen orde is overgedragen.
Dat de Indische Archipel niet de enige plaats was die deze uit India afkomstige
Hindu-boeddhistische priesters aandeden, blijkt uit de aantekeningen in de
kronieken van het Vishnuh-Genootschap over de Chinese provincie
Buan-Ya (het huidige Huang) en over de Chinese gevechtskunst
Kung-Fu. Ook daar hebben Indische priesters van weleer een gemeenschap
opgericht; dit klooster staat in de buurt van een dorp. Door de ligging van
het dorp hadden de priesters wel contact met de dorpelingen in de wijde
omgeving. Maar doordat zij een eigen genootschap bezitten met enorme terreinen
eromheen, leven zij toch in een eigen besloten gemeenschap waar zij zich
uitstekend konden onderhouden door het planten van allerlei gewassen en het
ophouden van een gemeenzame veestapel.
De Pencak-Silat is geen sport. Toentertijd kende men het begrip sport niet. In
die tijd werden geschillen tussen koninkrijken en hun legers beslecht op de
slagvelden waarbij zij elkaar op leven of dood bevochten, en niet voor de
sport of voor een beker maar om hun leven te verdedigen tegen de vijand of
tegen boosaardige volksstammen.
Toendertijd waren de Natuurlijke omstandigheden als zodanig, dat het juist
voor een ieder zeer raadzaam was zich volkomen te oriënteren op de eigen
veiligheid en van de omgeving. De waakzaamheid die daarbij werd betracht ten
opzichte van de directe omgeving had ten doel de veel voorkomende
gevarensituaties van die tijd het hoofd te bieden. Daarin werd de
medeverantwoordelijkheid en de rol van de woongemeenschap als eenheid
dikwijls heel zwaar op de proefgesteld. Helaas wilde koninkrijk na koninkrijk
steeds meer machtsvertoon met behulp van de gevechtsleer van deze
Hindu-boeddhistische priesters.
Er zijn gedurende de eeuwenlange koloniale onderdrukking door diverse mogendheden,
vele toenmalige inheemse koninkrijken vervolgd, verbannen, vermoord en
uitgeroeid en tenslotte verdreven van hun stamouderlijke landerijen en volkomen
beroofd van de grondgebieden hunner voorouders. Vele vroegere vorsten en de
rijkelijk aanwezige beschavingen stierven massaal door de puputan. Ten
gevolge hiervan namen zij bewust koninklijke en volksgeheimen mee het graf
in.Er is daar op de Indische Archipel teveel gebeurd….
WAT IS PUPUTAN?
Puputan is een massale en/of gezamenlijke zelfmoord van een koninkrijk en haar
hofhouding als een nederlaag voor handen is, om zodoende de eer aan zichzelf
te houden. Daarbij moesten de goeden onder de kwaden lijden. Op deze manier
gingen grote stukken volksgeschiedenis en van de Indische Archipel verloren
die tegenwoordig moeilijk zijn te achterhalen. Massa’s vooraanstaande
nageslachten geloofden in eerherstel via de puputan. Maar geloven bracht hen
slechts tot zelfvernietiging.
WAT IS “LÒNTAR”?
LONTAR is de gedroogde palmblad van de lontarpalm. De lontarpalm (= de
Uwit Suwilan) is een tropische boom, behorend tot de familie van de
Palmea (of Arecaceae), met grote bladeren die meestal als een toef
aan het eind van de stam staan en doorgaans zonder takken. Lontarboeken zijn
dus heel oude boeken vervaardigd van gedroogde palmbladeren waarin het oude
Sanskriet en Lontartaal, de 195 leren van “Vishnuh” beschreven
zijn.
Over het algemeen bestaan er Lontargeschriften in diverse variaties, dit
komt doordat vroeger “bijna” iedere vorstendom een eigen schrift
hanteerde die in deze tegenwoordige tijd niet of slechts gedeeltelijk kunnen
worden ontcijferd door een handjevol ingewijden. Families in rechte lijn die
momenteel in bezit zijn van Lontar-boeken, zijn zelf niet in staat hun eigen
familie-kropak te ontzenuwen; de conservatieven onder hen voelen er niet de
behoefte toe dit ook maar te proberen, daar zij in de veronderstelling zijn
dat dit mogelijkerwijs onaangename consequenties met zich mee zou kunnen
brengen.
…Angst om de voorouders te beledigen of te grieven; anderen menen weer dat
het trachten te vertalen van familiegeschriften zou kunnen leiden tot destructieve
gevolgen voor de volgende generaties. Sommigen opperden dat dit geen
goedkeuring van hun voorouders zal wegdragen en het kwade der dingen zich dan
over de toekomstige nageslachten zal kunnen gaan uitstrekken. Anderen leefden
met de vooringenomenheid, ook dit onleesbare onderdeel van hun culturele erfgoed
met de nodige behoedzaamheid en eerbetoon in beschouwing te nemen en deze zo
lang als mogelijk in de zuivere vorm te handhaven als een “poesaka”.
Een poesaka of erfstuk kan van alles wezen, b.v. wapens z.a. krissen, slag- en
steekwapens, lectuur z.a. lontarboeken, gedichten, overgeleverde verhalen,
relikwieën, wajangpoppen enz.
DE KRIS, DE PUSAKA’S
Wat is een Keris (uitspr.kris) en wat betekent Wayang, en hoe luiden
de officieuze en officiële verhalen hierover? WORDEN KRISSEN ALTIJD ALS FAMILIE-WAPENS
GEBRUIKT?
In de wapenleer (= Kawruh Gegaman) van Vishnuh is hierover het
volgende geschreven: “Elke kris of welk wapen dan ook, welke geldt als
privé-bezit, dient te voldoen aan de eisen van een standaardmaat die buitendien
aangepast moet worden aan de structuur van de gebruiker zelf zodat hij het
zich eigen maakt.
‘… Zo moet het lemmet van een kris recht of golvend zijn. Het aantal golvingen
moet altijd oneven zijn en een goede kris kan er tot negen (9) hebben en niet
meer. Indien een kris meer dan de vereiste 9 golvingen heeft dient deze kris
dan zonder twijfel beschouwd te worden als een slechte kris die niet de eigenschap
bezit voor een reële gevechtswaarde.
Doch in de loop van de archipeleze geschiedenis zijn er een heleboel krissen
met meer dan NEGEN golvingen gemaakt en gebruikt in onderlinge oorlogen. De
mens heeft altijd al getoond dat zij de gave bezit om te overdrijven, het is
helemaal nergens voor nodig om een kris met meer dan de vereiste NEGEN golvingen
uit te rusten. Het aanbrengen van meerdere golven in deze gevechtswapen kan
voor- en in het gevecht hinderlijk zijn vanwege haar lengte en andere factoren
zoals materiaalsterkte, staaldikte, etc.
Met andere woorden;
“Een Kris met meer dan 9 golvingen is waardeloos in het gevecht en bezit
überhaupt geen enkele gevechtswaarde en de magische krachten die men aan krissen
toeschrijven zijn evenzo belachelijk. Vele vroegere volkeren geloofde al de
verzinsels van hun makers, maar op grond van respect hebben wij al hun sprookjesverhalen
over de kris opgetekend.
Al het bijgeloof rondom de kris werd bedacht door de bemoeizieke
Walli-jullah’s” (= de verbreiders van de Islam). Later in de geschiedenis
werden deze fantastische verhalen aangedikt door de latere kolonisten en
andere belanghebbenden. Zodoende werden de oorspronkelijke maatstaven van o.a.
de Kris en andere Pusaka’s verwrongen onder invloed van de inlandse
collaborateurs van destijds en namens de Kolonialisatie- en voor eigen en
meerdere glorie”.
Op grond van de kris en andere Indische relikwieën zijn heel wat fabels in
omloop o.a. van de “kris Shri Condoh” en de “kris Shri
Ginje”. Volgens de kronieken van het Vishnuh-Genootschap werd deze Kris
“Shri Ginjè” feitelijk op last van de 1ste Mataram dynastie gemaakt
uit tien soorten ijzererts welke afkomstig waren uit tien diverse plaatsen op
de Archipel (van de Sunda-eilanden). Shri Ginje werd door de 1ste mataram
koning (Adhipati Sanjaya) veelvuldig gebruikt in diverse oorlogen
tegen een legio inlandse vorsten.
Na de dood van Adhipati Sanjaya, werd de kris “Shri Ginje” in zijn
graf bijgelegd. Tijdens de machtsovername door de moslimverbreiders (de
Walli’s) werden allerlei oude graven leeg geplunderd en zich eigen gemaakt
door de locale bevolking. Later in de 14de eeuw werd vertelt dat de vervaardiging
van Shri Ginje zogezegd 5 jaar in beslag heeft genomen, en dat een
“Empu” (= wapensmid) de vijfjarige vervaardigingsprocedure
heeft gebaseerd volgens Islamitische richtlijnen….
….Deze wapensmid mocht volgens dit verhaal alleen op de Moslimse
vrijdag (Jemoewah) slechts een slag met zijn hamer op het lemmet
geven hetwelk bovendien vergezeld ging van gecompliceerde rituelen en veel
gebeden, waarbij de ter plekke verzonnen heilige toverspreuken er niet
ontbraken. Deze kris zou nadat hij af was gelijk verborgen zijn vanwege de
grote krachten die hij zou uitstralen, en een mens die de bergplaats te
dicht naderde stierf meteen.
*Wie feitelijk volgens deze moslimse vertelling deze wapensmid is geweest, die
verantwoordelijk was voor de vervaardiging van deze zogenaamde geweldige en
dodelijke Kris (= Shri Ginjé) weet echter NOG geen Muzzelman te
vertellen en waar deze zogenoemde toverkris gebleven is weet alleen diegene te
vertellen in wiens Kraton alle buit o.a. gestolen en geroofd voorouderlijk goed
angstvallig bewaard worden.
Dergelijke wonderbaarlijke verhalen zoals wordt verhaald over de Kris
“Shri-Ginjé” kunnen zonder meer worden aangemerkt als de copieuze
sprookjes van onderdrukkers en belanghebbenden. Dit mystiek verhaal klinkt
precies hetzelfde wanneer gelovigen zeggen, “als het regent dan piesen de
engelen”.
De leer van “Vishnuh” zegt:
… “De toverachtige weergave en kampongverhalen over de Kris en van
andere diverse stamouderlijke Pusaka’s behoren tot de vele Moslimse onderdrukkings-,
bijgelovige- en religieuze verzinsels, die door de eerste Moslim overheersers
werden gebruikt om de inheemse volken van de Indische Archipel te impressioneren
en in te palmen. Hierdoor steeg juist de macht van die onderdrukkers, zij
werden door de eenvoudige Indische inlanders immers voor godheden aangezien
en verheerlijkt, en tegen goden mocht immers niets worden ingebracht, waardoor
de overheersers zich ook daarnaar gingen gedragen. Voor alles goldt in die
tijd ook “wat niet weet, wat niet deert, want in het land der blinden is
één-oog koning”.
HET mystieke INLANDS VERHAAL OVER DE KRIS
“De kris is ook voorzien van
een klederdracht, dit zijn de schede die van boven bekroond wordt met een
Wrangka, een min of meer bootvormige dwarsstuk dat van hout of ivoor kan
zijn. De schede moet zo mooi en nieuw zijn en moet ook in de juiste magische
verhouding tot de kris zelf staan. Zit de schede niet lekker, dan kunnen ongehoorde
narigheden er het gevolg van zijn. De schede moet voorts altijd van een
opvallend mooie houtsoort zijn en moet van tijd tot tijd bekleed worden met
geciseleerd goud- of zilverwerk.
… Toevoegingen van edelstenen, zoals diamanten
en robijnen maken een kris wel opvallend maar geven deze geen extra goede
eigenschappen. Omdat de kris en zijn eigenaar een twee-eenheid vormen moet de
eigenaar zijn kris te allen tijde met de grootste liefde en diepe eerbied
behandelen. Offers van bloemen en wierook zijn een absolute must, wil de kris
de man ook beschermen. Nieuwe kleren zijn voor antieke krissen een noodzaak en
het uitzoeken hiervan is een ernstige zaak waar heel veel van afhangt, want
een kris die zijn kledij onaangenaam vindt kan men niet meer vertrouwen. Wie
iemand een eregeschenk wil geven, kiest een kris, want een beter en sterker geschenk
bestaat er niet.
… De kris dient wel gezien te worden als
een wapen van een zeer hoog gehalte en is ook een statussymbool als geen
ander. De kris beschermd de eigenaar, diens familie en zijn huis en hof tegen
elk gevaar. Daarom behoort een oude familiekris tot de Pusaka (erfstuk),
de geheiligde familieschat die nooit en te nimmer mag worden verkocht of
afstand van worden gedaan zolang er mannelijke nakomelingen zijn”.
Over de enkele hiervoorgenoemde fantastische
inlandse denkwijze over de Kris zegt de leer van Vishnuh het volgende:
“Het meeste is Lariekoek vanwege de zelfbedachte
kinderverhaaltjes van vroegere machtswellustelingen (= de voormalige
Hindu-Javaanse vorsten) met hun zelfbedachte ideeën- en regels ten eigen
bate, en van over het paard getilde regeerders die deze kletskoek indoctrineerden.
Al deze mystieke onzin was voornamelijk bedoeld voor de analfabetische
geest van die tijd teneinde het volk via geestelijk geweld (angsaanjagende
verhalen) te onderdrukken en uit te buiten. Het volk trapte daar ook
“heilig” in, want ze gaven alles wat ze bezaten aan die goden en
velen stierven later een vreselijke hongerdood, omdat zij voor zichzelf geen
voedsel meer over hielden. Zo werd het arme goedgelovige volk heilig ervan
overtuigd en uitgehongerd de dood ingejaagd.”
“Slechts enkele van de hiervoor aangeduide
tradities dienen WEL beschouwd te worden als de symbolische waarden- en-of
symbolische krachten van de Natuur, want voor vervaardiging van wapens waren
er geen toverkrachten nodig. Ook waren er evenmin goddelijke krachten of
duivelse machten in het spel om wapens te vervaardigen, doch slechts handenarbeid.
Al het mystieke rondom de “KRIS” is allemaal gewoon pure onzin en
moet uitsluitend worden gezien als een verzinsel van de hebberige-, de
kwaadaardige en religieuze mensheid, die bovendien een grote dosis hoogmoedswaan,
buitensporige zelfverheffing gepaard gaande met geringschatting voor
anderen bezit”.
DE TIJD VAN NU…
Tegenwoordig blijken “Krissen” en vooroudse Indische wapens zeer
geliefde verzamelingsobjecten te zijn, zo bezitten de Kraton van
“Jogya” en “Solo” er ondertussen heel wat, vaak uit
andermans graf geroofd. Heiligschennis en plundering begon vanaf de 15de eeuw
met de komst van de moslimverbreiders en was sindsdien orde van de dag. Ten
overvloede merk ik hierbij op, dat de Indonesische adel bij alles keer op keer
weer haantje de voorste was/is.
SMEEDTECHNIEKEN, VERSIERINGEN EN SYMBOLIEK
Het smeden van het lemmet is niet zo simpel als het wel lijkt, want het op
mekaar smeden van Pamor en ijzer, waarbij het zilverachtige patroon volgens
gewenst model wordt verkregen, is een kunstwerk op zich dat enkel een
Empu (= wapensmid) beheerst. Als handvat heeft een echte kris een
Ukiran (= versiersel), die wordt vervaardigd van goud, brons, ivoor,
hoorn of een kostbare houtsoort (z.a. Jathihout). De ukiran van een
echte kris wordt altijd door een vakman op dit gebied gesneden.
WAT IS PAMOR?
Krissen werden aanvankelijk vervaardigd van meteoorijzer. Komeetijzer
werd dus toen al toegevoegd aan het gewone ijzererts. Dit was het meest denkbare
materiaal voor de goede gevechtswaarde van een kris, en het komeetijzer waarmee
Krissen werden gemaakt heet “Pamor”. “Pamor” is een
nikkelhoudend ijzer en geeft de mooie patronen die elke echte kris op het
lemmet heeft. Bij het samensmelten van de te gebruiken metalen “huwt”
Pamor met ijzer en dit geeft de krachten (de hardheid van het
metaal) aan een “KRIS”.
… In de Kraton van Solo huist de Pamor
Prambanan, een brokstuk van een meteoriet die vroeger overal bezaaid als
afkomstig uit de ruimte verspreidt op de archipel neerstortte waarvan één
dichtbij de tempel terechtkwam en werd genoemd naar die tempel PAMOR
“PRAMBANAN”….
…Later in de geschiedenis hebben plaatselijke belanghebbende notabelen
toverkrachten toegeschreven aan dit ruimtegruis (meteorietsteen),
en gaven het de naam “Kiyai Pamor” (= de hoogverheven Pamor).
Zo heet de Pamor van Celebes “Pamor Bugis” (= Buginese
pamor) in tegenstelling tot de andere verdraaide namen. Vanaf het
moment waarop men meteorietstenen (z.a. de meteorietsteen der moslims,
die aan de Ka’aba in Mekka vastzit) ging associëren als een goddelijke
teken van zijn aanwezigheid en men -ter handhaving van die gedachtengang-
dit ruimtegruis ging beschouwen als een gave gods, werd deze eensklaps te
kostbaar bevonden om daarvan nog langer wapentuig te laten smeden.
Daarom werd vanafdien hiervoor de substituut “Pamor Nekel”
gebruikt. Dit is geen meteoorijzer maar gewoon nikkel.
HET WAYANG VERHAAL
De WAYANG… Wayang poppen werden oorspronkelijk als propaganda figuren
ingevoerd door Indiase Priesters van de Rajendra dynastie, die deze gebruikten
bij de verbreiding van hun Hindu geloof. De inhoud van het vertoonde propaganda-verhaal
varieert van oude heldendichten Ramayana en Mahabarata. Romantische verhalen
z.a. Panji of Emir Hamzah, zijn oude sprookjes die met de Islam hun intrede
deden (1440) op de Archipel. De dialogen tussen de Wajang poppen
worden van oudsher in het 7de eeuws Javaans gesproken en de gezongen liederen
in het Hindu-Javaans (voorouds Javaans) “Kawi”
geheten.
De benodigdheden voor een Wayang verhaal zijn 450 stuks poppen, een verse
bananenstam om er de poppen in te prikken. De goede figuren staan rechts en de
slechte links, opdat niemand zich kan vergissen in hun karakters, verder een
wit katoenen scherm en een olielamp. De Wayang poppen stammen alle uit de 3de
eeuw en zijn uit India afkomstig.
De indeling van de
Wajang (wayang) begrippen:-
Het woord WAYANG betekent: 1.Schaduw,
2.schaduwspel.
I.WAYANG KULIT = schaduwspel gespeeld met
platte leren poppen.
II.WAYANG GHOLEK = schaduwspel gespeeld
met echte kleine poppen.
III.WAYANG WONG = schaduwspel gespeeld
door mensen.
IV.WAYANG TOPENG = schaduwspel gespeeld
met gemaskerde mensen
V.WAYANG KETILIK= schaduwspel gespeeld met
platte houten poppen (Oost Java).
VI.De poppenspeler zelf wordt DALANG genoemd.
Dat Wayangs tot thans in het huidige
Indonesië een grote invloed heeft en van oudsher een voorname rol heeft
gespeeld in het Hindoeïsme, is nog te zien aan de tempel reliëfs op Bali en
Java. Een van deze oude reliëfs bij Belahan is in de 10de eeuw bezet door de
achterkleinzoon van Bupatos Sinduk die een eeuw daarvoor leefde. De kop van
dit reliëf stelt Garuda voor, het rijdier van de hindu-god Vishnuh.
RASCISME DEED VERANDERINGEN ONTSTAAN, HELAAS TEN
NADELE VAN HET ALGEMENE WELZIJN
Discriminatie is iets dat sedert het
ontstaan van religie door bijbelgenootschappen is zelfbedacht en ingevoerd,
hiervoor werd in eerste instantie in hun vroegere “bundel” en in hun
evangelische verkondigingen de slechte mens “Zwart” afgebeeld en de
goede mens was volgens hun “Blank”. Zodoende verhief de blanke
mensheid zichzelf in een superieure positie ten opzichte van hun minder blanke
of niet-blanke medemensen, en zij genoten ook gretig van de geneugten ervan.
De zwarte mens (de neger) en
andere volksrassen werden door de religieuze mensheid dwangmatig weerhouden
van zijn eigen cultuur, waarna deze vervolgens werden verbannen, misbruikt,
geminacht en kregen ter eigen handhaving slechts minderwaardige posities in
de samenleving toegeschoven. Bovendien werden de onderworpen volkeren onderhevig
gesteld aan willekeurige onderdrukking en kastijding in naam van
“God”…
….Dus niet alleen de zwarte mens werd in die tijd door religieuzen op de korrel
genomen, maar ook andersdenkenden werden er het slachtoffer van.
Geleidelijk aan werden anderstaligen en mensen met een andere huidskleur
door de “uitverkorenen van “God” in de loop der tijd toegevoegd
aan de serie reeds gediscrimineerde en onderworpen rassen en volkeren. Zo
hebben een legio mensenrassen en volksgroepen hun ware identiteit verloren en
werden door religieuze machtsoverwicht op wrede wijze gedwongen op te gaan in
de massa. Racisme is een kwaadaardige uitvinding van de kwaadaardige mens!.
De leer van “Vishnuh” zegt:
“Uit hebzucht werden mens, dier,
plant en ding op gewelddadige wijze gedwongen om zich te veranderen.
Wij (mens, dier, plant en ding) bezitten het Natuurlijke vermogen om
te veranderen en om naar gelang de diverse leefomstandigheden daarnaar te
handelen en gedragen, maar zij die zich laten leiden door illusie zullen
voorzeker spoedig vergaan. Veranderen is vaak de enigste manier om in leven
te blijven. En helaas hebben kwaadaardige personen door de geschiedenis heen
telkens weer allerlei wreedheden begaan jegens hun evenmensen; altijd ten
eigen voordele gehandeld en hun medenaaste steeds naar eigen goeddunken
slecht behandeld; dit heet “dwangmatig veranderen”.
… Eeuwenlang werden de onderworpen
volkeren op allerlei ondenkbare manieren zwaar mishandeld, diep vernederd.
Naar hartelust werd alles veranderd wat met deze mensen te maken had, evenals
de historie van deze onderworpen volkeren werd volledig ontspoord of in veel
voorkomende gevallen gewoonweg ingelijfd. Voorts werd zoals normaliter alles
gewijzigd wat in de toekomst aan deze onderdrukte volkeren mogelijkerwijs
zou kunnen herinneren. Ongeacht alles wat onder de invloedssfeer van kwaadaardige
personen terechtkwam onderging noodgedwongen een mutatie naar eigen idee. Men
deed dit weldoordacht en met evenzoveel plezier zonder dat zij ooit enige
blijk gaven van spijt noch gewetenswroeging”.
NAAMSVERANDERING
Een Indiaas voorbeeld van naamsverandering is het woord “hindu”; het
woord hindoe heeft weliswaar met India te maken, want de rivier die
tegenwoordig de Indus wordt genoemd, heette vroeger Shindu (spr.uit
Sjindoe). Volgens de kronieken van Vishnuh waren op een gegeven moment de
Perzen India binnengevallen. Dezen konden de s- aan het begin van een woord
moeilijk uitspreken. Daarom noemden zij de rivier “hindu”.
Eeuwen later bedoelde men met hindoe niet
alleen de rivier, maar ook het gehele land en het volk. Tenslotte werd daarmee
de verscheidenheid van godsdiensten aangegeven die aldaar door de grote
meerderheid van de Indiase bevolking werd beleden. En zo ontstond het Hinduïsme,
toendertijd had de Indiase bevolking geen speciale naam voor hun religie.
Sommige volkeren in India geloofden in ratten, andere weer in apen, anderen
liepen naakt rond (= als hun godsbelijdenis) terwijl daarbij kleine
diertjes met een veger van de baan werden geveegd.
Al deze godsdiensten werden voorzien van
eigen regels en wetten. Iedere volk of stam verzon maar wat zolang het maar
analoog de persoonlijke omstandigheden goed bij hun levensbeschouwing pastte.
Het Vishnuh-Genootschap heeft de vroegere ontsproten Indiaase geloofsrichtingen
omschreven als een samenraapsel van allerlei zaken ten behoeve voor het
welzijn van de eigen stam. Zo had elke stam of bevolkingsgroep hun eigen
interpretaties over het geloof in hun God, goden en halfgoden….
…Een ander voorbeeld van eigenmachtige naamsverandering door vreemde kolonisten
is Javadvipa (Nieuw-India, latere Portugees-Indië, Brits-Indië, het
Nederlands-Indië en tenslotte het huidige Indonesië), een naam die 200 jaar na
christus door Indiase immigranten is gegeven aan hun nieuwe grondgebied dat
tegenwoordig Indonesië heet. Hiermee werd aanvankelijk eerst de gehele archipel
mee aangeduid, later werd een gedeelte van de Westzijde van de Tropische
eilandengroep mee bedoeld. Tenslotte werd Javadvipah afgekort in Javadvi
en werd hier het midden van de Archipel mee aangeduid.
… En met Javadvipa werd vanaf het jaar
711 het latere Borneo (tegenwoordig Kalimantan) mee aangeduidt,
totdat in 1510 Portugezen en Spanjaarden via Javadvipa voeren naar de
Molukken en gaven de naam Borneo aan Javadvipa die zij afleidden van Brunei
die toentertijd aan het eiland Maleisië toebehoorde. Deze Portugezen en
Spanjolen veroverden Malakka anno 1511 en daarmee hadden ze een goede en
veilige handelsweg over zee gewonnen…..
…De Portugezen en de Spanjaarden konden weliswaar het binnenland niet
binnendringen vanwege de alertheid van de Inlandse stammen. Want het opvaren
van de grote rivieren was in die tijd een hachelijke onderneming door de
Dajaks, koppensnellersstammen en kannibalen; die allen toen leefden met de
stelregel “eerst schieten en dan pas vragen stellen terwijl men werd
geroosterd.
… Desondanks kregen de Spanjaarden en
de Portugezen bij diverse volkeren aan de kust vaste voet en gaven deze
plaatsen langs de Noordkust al gauw eigen namen. Vanafdien werden zo 90
procent van de oude oorspronkelijke namen van de Indische eilandengroep
weggevaagd en vervangen door een vreemde naam afkomstig van andere Europese
gelukzoekers.
Toen in anno 1595 de Portugezen en de
Spanjaarden verdwenen werd hun plaats onverwijld overgenomen door de Hollanders
en de Engelsen. Dezen slaagden erin op diverse plaatsen handelscontacten te
leggen, maar veel succes hadden ze aanvankelijk hierbij niet, want elk
contact was maar van zeer korte duur. Doch deze Europese kolonisten hielden
vol, en al spoedig vervingen zij in de loop van hun schrikbewind en
religieuze overheersing op de Archipel de oorspronkelijke Indiase namen door
vreemde (eigen) namen, vervolgens werd de Archipel naar eigen idee
geherstructureerd en gevormd. Mede daardoor is de Indische archipel
tegenwoordig geworden zoals het nu is, het is veranderd/gevormd in een grote
“Puinhoop.
Een ander voorbeeld van koloniaal geweld is de geschiedenis van Zuid-Africa,
waarin de hollander Jan van Riebeeck al drie eeuwen (sinds 1652) in afrikaanse
geschiedenis boeken en andere wordt beschreven als de grondlegger van
Zuid-Africa en de volksheld/pionier, die aldaar zogenaamd de westerse
beschaving heeft gebracht, terwijl deze Europeaan feitelijk geschiedvervalsing
en mensenrechtenschendingen heeft gepleegd ten opzichte van Africa.
Daarover zegt de leer van “Vishnuh”:
“De hollanders zoals Jan van
Riebeeck, die in 1652 in Zuid-Afrika op Kaap de Goede Hoop een verversingspost
heeft gesticht voor de VOC-schepen, waren gronddieven, slavenhandelaren,
veedieven en de onderdrukkers van de zwarte bevolking aldaar.
De Europeanen hebben evenals elders
Zuid-Africa niet ontdekt, doch slechts geschiedvervalsing gepleegd.
Africa (= het vroegere Mesopotamïe)was er allang, waarin reeds duizenden
jaren geleden zwarte volksstammen in harmonie en vrede met elkaar leefden,
totdat hebberige blanken kwamen en hun vrede, rust, levensbeschouwing, geschiedenis
en beschaving wreedaardig kwamen verstoren…..
….De geschiedenis van het zuidelijkste puntje van Africa (=
Zuid-Africa), begon 2000 jaar geleden toen afrikaanse stammen naar het zuiden
trokken om er nieuwe weidegronden voor hun veestapel te vinden. Veel afrikaanse
stammen leidden in die tijd al een nomadisch bestaan, en zodoende ontstonden in
geheel afrika nieuwe stammen, nieuwe gebruiken, nieuwe
communicatie-middelen (z.a. taal en spraak), leefwijze en een nieuwe
beschaving.
Zo leefden deze stammen honderden jaren
al in vrede met elkaar en hun omgeving, tot de hollanders kwamen, welke tevens
de meest traumatische ervaring is geweest, die de zwarte inheemse volkeren ooit
hebben meegemaakt…..
…..De hollanders stalen het vee en andere eigendommen van de bosjesmannen
en hottentotten. Jan van Riebeeck was een ordinaire boef en een
witteboorden-misdadiger namens de VOC en de toenmalige religieuze Hollandse
regering.
Dus de bewering dat de Hollanders in
Africa de beschaving hebben gebracht is een misdadig koloniaal verzinsel en
walgelijk.
De Hollanders waren immers degenen die de
mannelijke slaven het huwelijk met vrouwelijke slaven verboden ten eigen
voordele, want zij (= de vrouwelijke slaven) behoorden volgens hen
alleen aan de blanke man toe. Zo werden de vrouwelijke slaven gedwongen om als
bijvrouw van de blanke man te dienen. Als gevolg daarvan ontstond uit deze
vrouwelijke slaven een nieuw soort mensentype, die als uitschot werd behandeld
door de blanke vaders en de regering, en diezelfde onderdrukkingstaktiek en
kwaadaardige werkwijze hebben de Hollanders en andere Europeanen ook in
elders toegepast en voortgezet (zie Batavia, Jakarta, Suriname, Antillen,
Aruba, enz.)”.
Maar wie of wat zijn feitelijk
Indonesiërs? ?
1870 – Agrarische Wet van Waal komt tot
stand; bevat — oplossing van het vraagstuk van de bodempolitiek, oplossen van
het kernprobleem van de koloniale staatkunde en dit betekent vrije arbeid of
cultuurstelsel ten gunste van de arbeid. De vrije arbeid werd reeds tijdens
het cultuurstelsel voorbereid en op zijn bruikbaarheid getoetst door
zogenaamde contractanten (= landhuurders), reeds in 1860 werd de
slavernij in Nederland afgeschaft, maar op Ned.-Indië ging de slavernij gewoon
door. De Hollanders zagen niets in om de slavernij op de Archipel af te
schaffen, want dat was hun hele bron van inkomsten die zij liever niet kwijt
wilden.
In de Indische Archipel werden in 1863 de eerste kredietbanken opgericht,
waaronder de Internationale en de Nederlandsch-Indische Handelsbank; ook de
Engelse banken breiden hun werkterrein naar Indië uit. Particuliere industrie
kon door genoemde wet woeste gronden in erfpacht huren waardoor het vrije
kapitaal een grote kans kreeg, hierdoor stroomden duizenden Europeanen de
Archipel op met in hun achterhoofd maar een ding; geld, avontuur en
overheersing van vreemde volkeren.
Met de rijkdom steeg de macht, de
eerzucht, en het eigenbelang; de in 1883 begonnen suikercrisis speelde een
belangrijke rol in de ruzies om macht. Door opkomende industrialisatie van
Europa en Amerika breidde de particuliere industrie zich meer en meer uit; het
Suezkanaal, snelle stoomschepen, de spoorwegen, moderne wegenaanleg, telefoon,
telegraaf etc. zorgden voor meer vraag naar grondstoffen en
goederen (consumptie en productie.)
Het Europees onderwijs werd verbeterd evenals de tropengeneeskunde, en
hierdoor daalde het sterftecijfer van de Europeanen sterk; toen pas durfde men
Europese vrouwen naar de Archipel te halen; was met hen via de handschoen
getrouwd; of had hen als gouvernante aangesteld. Hierdoor ontstond er een
stijgende import vanuit Europa van overkomende vrouwen, evenzo breidde het
aantal huwelijken met Inlandse en Chinese vrouwen zich opzienbarend uit;
Natuurlijk had dit grote gevolgen, Batavia kreeg o.a. damesmodewinkels,
straatverlichting, de stoomtram (eerst de paardetram).
Er was een groot mannenoverschot, de Indisch-Europese samenleving was zeer
sterk gemengd, onder de in Indië geboren Europese vrouwen waren 13 tot 20%
Chinees en of Indisch, door hun huwelijk met een Europeaan kregen ze de naam
Europese te zijn. Doch hun Europese zijn beperkte zich uitsluitend tot de
keukenvloer. Plusminus 1880 begonnen investeringen tegen te vallen, het aantal
import Europeanen nam toe, en toen het dan eindelijk wat beter leek te gaan,
kwam in 1883 de suikercrisis; er ontstond alom grote ontevredenheid waar niet
eerder een eind aan leek te komen dan omstreeks 1900….
…..De meeste Indonesische families zijn omstreeks 1900 ontstaan, voor het
merendeel nakomelingen van mindere militairen, avonturiers, en slechts een
klein deel was afkomstig van ambtenaren en of officieren. Ze werden gedoemd tot
ondergeschiktheid. Vele Europeanen emigreerden naar voormalig Indië of op
militair bevel – of familie omstandigheden -of eerherstel of eenvoudigweg
met de ambitie om er even snel carrière te maken en om er de baas te spelen
tegen de verdrukten; Toean zijn was destijds top.
…Deze economische opleving zorgde voor een geheel andere tijd, er verrezen
miljoenen uit de grond, maar er werden ook miljoenen verloren door het ontbreken
van stabiliteit en integriteit. De economie op Java en Madoera liep sterk
achteruit, het verval was duidelijk waarneembaar, er kwam na 1901 weliswaar een
kleine verbetering van Inlands onderwijs (gebaseerd op Europese
maatstaven), de aanleg van irrigatiewerken, een grote toename van kleine
industrialisatie en kunstnijverheid, maar dit legde geen zoden aan de dijk;
want de koloniale overweldigers hadden immers al de Indische rijkdommen naar
hun eigen land verscheept en de Indische Archipel leeggeplunderd.
Zoals hiervoor vermeld was in deze Ned.-Indische samenleving een groot mannenoverschot
ontstaan dat werd opgelost door leven in concubinaat, vooral bij de lagere in
rang militairen was vermenging met Chinese en of Indische vrouwen een gebeuren
dat veelvuldig voorkwam, deze concubine werd op Bali de Njai genoemd. Doch
deze vrouwen werden door de uit Europa overkomende vrouwen met hun eigen clan,
gemeden alsof ze uitschot waren; b.v. men moest haar (njai) blijven zien als de
ondergeschikte die haar baas letterlijk in “alles” gewillig moest
zijn en naar gelang hij wenste. Vervolgens mocht zij nimmer op de voorgalerij
verschijnen; als er gasten waren moest zij geruisloos verdwijnen naar één van
de bijgebouwen….
…Er waren wel enkele uitzonderingen maar dezen werden ernstig bekritiseerd,
vooral als zij na haar overlijden geplaatst werd op een Europese doodsbaar,
overdekt met het zwarte voor Europeanen bestemde doodskleed. Deze als Njai
aangeduide vrouw was meestal van haar ouders of van haar man afgekocht, zelfs
in sommige gevallen gewoon afgestaan of ten geschenke gegeven. Bedenk vooral
dat dit gebeurde in een tijd waarin de slavernij reeds was afgeschaft, maar in
Ned.-Indië deed dit feit niet ter zake, bovendien meende men dat dit de enige
methode was om voortdurend op de hoogte te blijven van de Indische omgeving,
maar toch ook zo om weer niet al te verindischen…
…..Deze concubine was de moeder van de Indo-groep, haar kinderen
werden (alleen bij het erkennen van de man; en of huwen met de moeder) Europeaan.
Bij niet erkenning door de vader verdwenen deze kinderen gewoon in de onderlaag
van de Indische samenleving. Daarom was het niet verwonderlijk dat het
overgrote deel der Indische vrouwen er diverse kinderen hadden die elk de
achternaam droeg van hun vader mits deze door hem erkend zijn, en zij die
niet door de vader erkent waren droegen de achternaam van de moeder. De
erkende kinderen vormden tezamen met kinderen uit een gemengd huwelijk een
groep neo Indo-Europeanen met soortgelijke Europese namen, slechts een
klein deel ging over in de bovenlaag van de Europese maatschappij, doch het
grootste gedeelte kwam in de onderlaag terecht, en voegden zich door gebrek
aan goed Europees onderwijs bij de groep van Indo-paupers….
….Vaak werd in Nederlands-Indië de Indo-Europeaan overhaast door een invloedrijk
familielid in een baantje gedrukt, zijn naam als Europeaan zijnde stelde
niets voor, waardoor ze over gingen tot het stelen, smokkelen van opium en of
opzetten van speelhuizen en het verkopen van vrouwen en meisjes aan Chinezen
voor prostitutie. De niet erkende kinderen wilden, ondanks dat ze niet
erkend waren door hun Europese Vader, toch een Europese achternaam voeren die
toentertijd een waarborg was voor een goed bestaan in die koloniale samenleving……
M.A.W. “Indo-ne-siërs” zijn ontstaan vanaf de 19de eeuw, als de
afstammelingen van inheemse verraders, collaborateurs en van uit concubinaat
ontsproten kinderen van Franse huurlingen, van Hollandse-, Portugese- en
Engelse militairen van lagere rang en stand, en uit import-chinezen en
proto-maleiers, die van de toenmalige koloniale overheden de opdracht kregen
op te gaan in “het volk” om zodoende “het inheemse volk” te
veranderen.
… Onder deze toen uit concubinaat
ontsproten kinderen ontstond in het midden van de 18de eeuw een identiteitscrisis,
omdat een groot deel van hun verwekkers toendertijd uit minachting of
anderszins hun eigen, bij inlandse vrouwen verwekte, kroosten niet als hun
wettige kinderen wilden erkennen. Daarom gaven deze kinderen later zichzelf een
gefingeerde of verdraaide achternaam van hun vermeende verwekker(s). In plaats
van Simonis ontstond de “Thomis”, “Rhemrev” in plaats van
Vermehr (Vermeer), “Frederiks” in plaats van Veenstra,
“Tonges” i.p.v. “Teunissen”, “van Bakel” i.p.v.
“van Brakel”, “Rellum” i.p.v. “Muller”, Redlum in
plaats van Mulder etc. Deze groep was ondanks hun eigen krompraat en kokette
manieren verbazend met zichzelf ingenomen, en het was niet verbazingwekkend
dat de (witte-boorden) criminaliteit in deze groep enorm hoog
was.
Omstreeks 1880 leefde een groot deel van de Indo’s verpauperd in de
kampong (ofschoon hij werd bezien als Europeaan); of aan de rand van de
kampong; of in de toenmalige specifieke Indo-buurten, waarin de huidige
Indonesische sportactiviteiten met name Persilat combat style hun ontstaan
vonden, zoals de Kemajoran stijl (in Batavia) ; Krambangan (in
Soerabaya) ; of Karangbidara (in Semarang), Buntet pesantren pinggir
laut (in Bandung), en onder deze groepen tierde de misdaad welig. Hierdoor
ontstonden (dorps)bendes en splintergroepen die via chantage en geweld
de gehele woonomgeving terroriseerde. .Om zich van andere bendes te onderscheiden
gaven zij hun eigen kliek een naam.
Zo ontstonden de namen van de Indonesisch
Maleisische- sportsystemen zoals Setia-Hati (Kemajoran), Cikalong,
Cimande, Jago, Kalajengking Hitam, silit tuo enz. waarin zeer duidelijk de
Bersilat, Persilat of Mersilat alle één potnat zijn ontstaan uit een
“samenraapsel van allerlei neo-Indonesische sporten o.a. afgekeken van
de Chinese gevechtssporten “Pah-Kua” of “Chuan-Fa”, Karate
of zelfontwikkelde systemen die meer verwant zijn aan Japanse sporten en qua
opbouw en techniek voor het grootste deel hieruit bestaan, met als enige
verschil een lage soepele houding. Duidelijk is dus, dat de Indo-nesische
vechtsporten in-of rondom 1900 zijn ontstaan en behept met Maleisische
invloeden welke in feite allemaal één en het zelfde zijn.
PENCAK-SILAT is dus in werkelijkheid heel wat anders dan wat in Indonesië sinds
de 19de eeuw word beoefend onder deze naam. *Denk liever niet meer terug aan de
verpaupering van weleer, in het bijzonder niet aan de Indo-buurten als Kemajoran
en Krambangan en Karangbidara etc. daarbij verwijzend naar de genoemde
Indo-buurten als hun Leerschool en hun achtergrond.*
HET WANGEDRAG VAN INDISCHEN
In de kropak ewah-ewahan van IDA-BAGUS Kiyai (1785) kwam ik over het
Indische wangedrag ten tijde van de kolonialisatie de volgende uitspraak tegen:
“De aard van de Indische bevolking is laf en week geworden, hen toegebracht
door de koloniale overheersers die zij vanaf het begin zelf vol overtuiging
hadden gekozen. Vooral de mate van onderdanigheid die zij alom voor hen
betrachten kent zijn weerga niet. Men durft op eigen initiatief geen
openlijke confrontatie meer aan te gaan tegen het onrecht welke hen permanent
door hun blanke overheerser werd aangedaan zodat een ieder of men het wilt of
niet, hierdoor gedoemd was zijn eigen levensweg vrij te banen…..
…..En de solidariteit die vroeger de onontbeerlijke schakel was van onderlinge
broederschap als dorpseenheid de “gòtòng-ròyòng” (=onderlinge
samenwerking), is volkomen uiteengespat en heeft ruim baan gemaakt voor
egoïsme. Ondanks de trouw gezworen belofte aan elkaar, bezegeld met een
ritueel gebruik door het slachten van een haan, elkander bij te staan, de
consequenties samen onder ogen te zien, altijd paraat te staan voor elkaar,
was er in deze groep altijd wel iemand die verraad pleegde tegen hun eigen
stamleider, in de hoop in voorkomende gevallen te worden beloond met een voorname
aanstelling als opzichter enz., en tuk op een koloniale voldoening zelfs
gretig hun eigen soort verraadde, en als het geluk met hem was wachtte hen een
ambtelijke aanstelling, of men werd verheven tot (onder) koning van
een dorp.”
Zo zegt de leer van “Vishnuh”:
“Alle koningshuizen die de naam
RADEN, RATU, SUSUHUNAN of SULTAN dragen, zijn in die positie geplaatst door
kolonialisten, nadat de belanghebbenden (de lokale collaborerende
dorpshoofden) hun eigen koning of leider laaghartig hadden verraden en-of
verdreven. In veel voorkomende gevallen werden hele koninklijke nageslachten
lafhartig vermoord (dus in de rug aangevallen) met behulp van deze
inlandse belanghebbenden (dus die ratu’s c.q. radens, sultans)……
…..Al het verraad zit gewoon in het bloed en gaat van de ene generatie op
de andere over, tot op het moment waarop de volgende generatie het aangedane
verraad erkent en daadwerkelijk uit alle macht beproefd om niet weer dezelfde
fouten als hun voorouders te maken en hoe moeilijk het ook zijt, er alles
eraan doen om diegenen die onder het massale volksverraad hebben geleden te
rehabiliteren. Pas dan zal de cirkel van vervloeking worden verbroken. Zolang
dit eerherstel niet heeft plaatsgevonden zal de komende generatie Indonesiërs
waarvan het leeuwendeel afstamt van vroegere inheemse verraders de vervloeking voortdurend
blijven aanvoelen. Maar indien zij de genoemde feiten niet onder ogen willen
zien, zullen zij ook nooit de geestelijke rust en vrede kennen. Hopelijk
realiseren zij zich eens dat zij eerst een stapje opzij moeten zetten, voordat
zij vergeving kunnen verkrijgen van de eigenlijke voorouders.”
Noot:
“Het gedenken van voorouders mondiaal
gezien, is geen zinloze taak, maar eerder zinvol. Want gedenken is een taak en
opdracht die voor ons allemaal geldt. Het doen bloeien van vrijheid en het
eerbiedigen van al wat is en was, het bevorderen van gerechtigheid en
veiligheid, loyaliteit, eensgezindheid, vertrouwen hebben in de zin van het
mens-zijn inclusief de daarvan ontstane maatschappij, die allemaal eerst aan
het gedenken vooraf horen te gaan”.
HET ONDERDRUKKINGSTRAUMA VAN WELEER
De nageslachten en afstammelingen in rechte lijn die de overblijfselen zijn
van eertijds verbannen Hindu-voorouders, hebben uit een diepgewortelde wrok
hun Indiase afkomst afgezworen, maar door zulks handelwijze verbreekt men
geen bloedlijn, want wat voorouders in vroegere tijden op de Indische
Archipel is aangedaan kan niet ongedaan gemaakt worden middels wraakzuchtige
gedachtengangen. B.v.: Door het afzweren van de bloedlijn verkrijgt men geen
nieuw leven, geschiedenis en dergelijke.
Onderdrukking heeft altijd al een grote rol gespeeld in zogeheten Indische
milieus omdat ze voortkomen uit een koloniale samenleving, waarin
machtsrelaties belangrijk zijn. Zo stelde het merendeel van de geronselde
officieren in hun eigen land niets voor, maar op de Indische Archipel speelden
zij de grote Sultan alwaar zij hun frustraties op de inlandse burger
bereidwillig botvierden.
Vooral de inheemse vrouwen hadden het
zwaar te verduren, want zij werden immers door de kolonialisten en diens
inheemse helpers gebruikt als (seks)slavinnen. Deze Javaanse-, Balinese en
andere inlandse vrouwen hadden een geheel eigen manier om aan hun dagelijkse
beslommeringen, ellende en hun vernederingen te ontsnappen. Dit deden zij
door zich passief op te stellen of door zich te immuniseren zodat het
lijfelijk- en geestelijk geweld wat ze permanent door hun kwelgeesten werd
aangedaan, in elk geval hun persoonlijkheid niet aantastte.
De meerderheid van de Indonesiërs waren toen zelf op winstbejag uit, een
voordeeltje deden deze maar al te graag mits zij ergens dik aan konden verdienen
ongeacht of zij daardoor hun eigen landgenoten mee bedonderden of niet. Hun
bereidwilligheid tot medewerking was meestal afhankelijk van wat er allemaal
te halen was. Viel echter ergens weinig te pakken, dan hoefde men ook niet
veel van hen te verwachten, maar was het de moeite waard dan werden kosten noch
moeite bespaart om de buit binnen te halen ongeacht wat er aan de haak
geslagen was.
Het was er vroeger op de Indische Archipel ook vet plunderen geblazen. Intriges,
nijd, wedijver en verraad kwamen dan ook gauw om de hoek kijken, wat er overigens
herhaaldelijk voorkwam en als gevolg van de urbanisatie in deze huidige tijd
als vanouds nog voorkomt. De egoïstische instelling die het karakter van de
Indo’s kenmerkt hebben ze niet van een vreemde geërfd, zij zijn precies het
evenbeeld geworden van hun vroegere onderdrukkers waardoor zij met het oog op
hun doelstelling bewust misbruik maken van hun Hollands-Indische afkomst en
van de Europese onwetendheid aangaande de werkelijke achtergronden van de
Indonesische voorgeschiedenis. Voorts kennen driekwart van de Indonesiërs als
gevolg van voorouderlijke verbanningen en onderdrukkingen door vroegere
koloniale overheersers hun eigen cultuur niet eens meer en lijden feitelijk aan
een koloniaal imperialistische drang naar meer, en maar vergaren en verzamelen
volgens het N.I.K. (= Neo-Indonesisch Kolonialisme).
kortom!! : Over de toen begane wreedheden zwijgt men het liefste als het graf.
Daarbij verwondert het ons geenszins dat die Indo’s tot thans het nog goed met
de kolonialisten kunnen vinden. En van wie denkt u dat Indonesiërs
lafhartigheid, landdiefstal, kwaadaardigheid, onderdrukking, discriminatie,
laaghartigheid en het inpikken van andermans have en goed hebben geleerd ? Van
de Kolonialisten natuurlijk en van niemand anders. Boeven helpen boeven en
roddelen binnenshuis, dat doen ze maar al te graag.
De naam en opkomst van het nieuw type volk dat ook vanaf het begin van het
koloniaal imperialisme met name in de 18de eeuw in de
Oost (Indonesië) is ontstaan luidt sinds 1945 officieel Indo-ne-siërs,
dus de afstammelingen van de koloniale overheersing.
Duidelijk is dat de onderdrukten en de
verschoppelingen van “toen” de onderdrukkers zijn van
“Nu”, want de ex-onderdrukker gaf de wacht over aan de
neo-onderdrukker. En toen de Indonesische bevolking op de Indische Archipel
eenmaal een feit werd deed zij enthousiast en vrolijk mee, al dan niet samen
met hun overheersers, aan verandering, vernietiging en inlijving van de
overgebleven gevestigde Indische Orde. Destijds had het Indonesische volk,
gedreven door hebzucht, egoïsme en machtswaanzin, generlei begrip voor-, noch
hechtte men waarde aan de Indische cultuur en achtergrond. Het was een tijd van
“pakken en hebben”. Het Indonesische volk deed daar massaal exact
hetzelfde wat haar overheersers ook te dien tijde uitspookte namelijk; …
-“pak maar van de inboorlingen wat je pakken kan”;
-als je ons maar tribuut betaal.
-“schrijf maar wat je schrijven wilt”;
– als je onze methode maar ontziet.
-“verander de geschiedenis en infrastructuur naar eigen goeddunken of naar
Westers model”; – als je maar verre van ons blijf.
-“neem een voorbeeld aan de renaissance;
– want het is Nu of Nooit meer”
*Het is zeker zeer fascinerend om te zien hoe Indonesiërs met hun
kunstzinnigheid kunnen omgaan en hun mate van creativiteit is erg leuk; een
lage soepele houding; sierlijke bewegingen die eigen zijn aan oosterlingen;
Mooie capriooltjes; Fraaie out-fit; Oosters muziek; Oosters sfeertje; vaak komt
daarbij een mystiek verhaaltje aan te pas, en meestal met een adellijk tintje;
wat gerommel met de historie; een beetje gezwaai met antieke Indische wapens;
Epauletten, Titels, Lintjes en Oorkondes in overvloed. Het zijn net papegaaien,
want het is er ook allemaal prachtig en kleurig om te zien om der westerling te
plukken, die in eigen land weinig gewend zijn.
… En sinds de bekendmaking dat een
Gurubesar van het Vishnuh-Genootschap in 1980 in Europa is gearriveerd schoten
in Indonesia vechtstijlen, perguruans, pukulan-organisaties en bonden als
paddestoelen uit de grond en het regent er ook titels, pendekars en guru besars
in de dorpen. Wilt u ook de titel guru besar voeren, ga dan naar Indonesië waar
u gewoon deze titel kunt kopen met de mededeling dat u ermee in Nederland
een sportschool kan beginnen.
Het voornoemd Indonesische tafereel doet ook sterk denken aan India waar men
bijna achter elke boom een paar guru’s in lotus houding aantreft en waar bijna
vanuit iedere woning een Avatar op de loer staat, die bovendien ook allerlei
kunstjes kan uithalen…
“PAKKEN IS PRETTIG, MAAR KRIJGEN IS DE KUNST
1. De Naam Pencak-Silat is anno 185 door het Vishnuh-Genootschap zelf bedacht.
2. De Pencak-Silat technieken zijn gedurende de 2e tot de 7e eeuw ontwikkeld en
vervat in 10 stijlen door leden van het Vishnuh-Genootschap.
De benaming PENCAK-SILAT en de inhoud ervan is één der zelfontwikkelde en
ongerepte pusaka’s van het Vishnuh-Genootschap en is in de oorspronkelijke vorm
bewaard gebleven.
“De “Pencak-Silat” is ons
GROOT CULTUREEL ERFSTUK en mag nooit worden gebruikt voor eigen belang en voor
iets waar het niet voor is bestemd, daarom denkt het Vishnuh-Genootschap er
niet aan om de schending van haar voorouderlijke naam Pencak-Silat straffeloos
te stellen. Derhalve is haar babhatan eervol en niet vergelijkbaar met wat in
vroegere tijden zoal door toedoen- en in vereniging van inheemse verraders in
de Indische Archipel geschiedde; waarin zij gebroederlijk s’nachts op uit
gingen met de kolonialisten in de achterhoede om dorpen te overvallen,
onschuldige mensen te folteren, ze vermoorden en te plunderen teneinde er zelf
beter van te worden namens hun heilige geloofsleer?
Verandering van de naam voor de vechtsporten, die momenteel onder de naam
Pencak-Silat worden beoefend, is echter geen schande. Maar een ieder die de
naam Pencak-Silat blijft misbruiken voor zijn zelfbedachte vechtsport pleegt
feitelijk heiligschennis en dat is pas schande.
Wie wel of niet verantwoordelijk is
geweest voor het misbruik, misvatting en de lancering van de naam Pencak-Silat
is niet meer relevant. Veel praten is overbodig, begin liever alvast een eigen
naam voor uw vechtsport te verzinnen in de lijn van de Pukulan of
Mersilat/Persilat en deze inkleden naar Indonesisch-, Westers- of volgens eigen
model, dit is immers eervoller en acceptabeler in plaats van een eeuwen oude
naam te gebruiken waarvan de archipileze geschiedenis leert dat aan de
ontwikkeling van de authentieke “Pencak-Silat” ontiegelijk veel
voorouderlijk lijden, verraad, bloed en tranen daaraan vooraf zijn gegaan.
… De naam Penca(k)-Silat is reeds in
lang vervlogen tijden gereserveerd voor al de voorouders, die helaas wegens
verraad door hun vroegere land- en soortgenoten hun eigen levensverhaal niet
meer kunnen navertellen.
DEJAVU….
En wat het huidige volk aldaar betreft?
Let op, het zijn nu niet de overzeese grootmachten die de Indische Archipel
naar eigen idee beheersen, bestieren en te gronde richten, maar de destructie
van Indonesië geschiedt thans geheel door Indonesiërs zelf.
… Afgezien van de arme achtergestelde
Indische bevolking daarzo, die inmiddels hernieuwd monddood is gemaakt en aldus
geen recht heeft van spreken, is alles daar op de Indische Archipel voor 90 %
verscheurd, kapot gemaakt en verpest als gevolg van de hebberigheid van
inheemse machtswellustelingen, en voor 10 % door het Euro- koloniaal
imperialisme. Bijna niets is er meer Indisch… Aldus is het predikaat
Indischen geenszins op Indonesiërs noch op Indo’s van toepassing. Immers, hun
voorouders hadden vroeger meegewerkt aan onderdrukking en vernietiging van de
Indische orde van destijds en helaas hebben de nageslachten van deze zich in de
voetsporen van hun hebzuchtige voorouders genesteld. De totale vernietiging van
de Indische Archipel is daardoor reeds lang ingeluid…….Kuwalat!
En wat de Surinaamse Javanen betreft inzake hun beleving van de Pencak-Silat en
hun voorouderlijk cultuur, dat is bijkans allemaal van hetzelfde laken een pak.
Gezien het nonchalant gedrag van de Javaanse immigranten in de beginperiode van
hun vestiging in Suriname (08-08-1890) ten opzichte van hun eigen
voorouderlijk geschiedenis en beschaving, was het doorgeven van de Pencak-Silat
aan dit gemeenschap nooit een optie geweest van het Vishnuh-Genootschap. De
vroegere ongeletterde Indonesische immigranten die hun geboorteland en dorp
achter zich lieten voor een nieuw bestaan overzee, zagen door de moslimse
tirannie in eigen land het verre Suriname als het ultieme alternatief om zich
te vestigen en om zich een nieuw bestaan te verwerven.
… Helaas heeft deze groep hun
bijgelovige idioterieën en de Islam geloofsleer meegenomen naar Suriname en
deze helemaal aangepast en toegepast en hernieuwd ingekleed naar eigen idee.
Dat wat de zich zo noemende Indonesische Surinamers heden ten dage als Pencak-Silat
manifesteren in Suriname kan ongetwijfeld worden beschouwd als de na-aperij van
een misvormd Indisch product door Indonesiërs. Vooral het feit dat
discriminatie nog erg leeft in de Surinaams Javaanse gemeenschappen heeft het
Vishnuh-Genootschap vanaf het begin doen besluiten om zich grotendeels te
distantiëren van dit volk. En een éénwording bewerkstelligen met
gelovigen (in dit geval Moslims) betekent verspilde tijd, permanente
ellende en geestelijke armoede.
De Pencak-Silat leent zich bovenal ook niet voor volken en lieden die
mensonvriendelijke denkwijzen op na houden. Als treffend voorbeeld noem ik hier
de Indonesische voorouders van de huidige generatie Surinamers met een Javaanse
achtergrond, hun voorouders hadden niets geleerd van hun eigen verleden. Dit
blijkt duidelijk uit het feit dat zij in hun nieuwe
vaderland (Suriname) in hun drang naar geld, macht en
zelfverheerlijking jammergenoeg de gedrag- en leefregels van hun voormalige
onderdrukkers in Suriname hebben voortgezet alwaar het in de loop der tijd zich
heeft verspreidt als een vieze olievlek in hun eigen gelederen.
… Daarbij is de adorering van de
vroegere gehate Moslimbezetters te beschouwen als het labiel gedrag van
slijmballen. Het merendeel van deze Javaanse contractanten heeft immers op een
gegeven moment uit ellende inderhaast de biezen gepakt en het aanbod van
de Nederlandse kolonialisten indertijd gretig aangenomen om elders ter wereld
hun geluk te gaan beproeven. Op “Allah” konden zij destijds niet
bouwen, die gaf toch nooit thuis.
Zich mooi en leuk voordoen voor buitenstaanders is een typisch religieuze
eigenschap die door hun nakomelingen is overgeèrfd, en de verheerlijking van
Indonesië door een deel van de Surinaamse Javanen die zich schijnbaar erg
gekoppeld voelen aan Indonesië zouden er dan beter terug kunnen gaan zodat zij
zich daar misschien beter thuis voelen.
… In grotendeels hun propaganda films
wordt vaak verwezen naar Surinaamse Javanen uit Indonesia. Dit is zeer
onwaarschijnlijk daar hun voorouders niet voor niets uit Indonesië zijn
gevlucht en feitelijk daardoor geen Javanen meer zijn noch Indonesiërs, maar
het zijn nu Surinamers met een summier Javaanse achtergrond. De huidige
generatie gedraagt zich voor de buitenwereld als fanatieke Moslim terwijl ze daarnaast
naar hartenlust allerlei onreinheden consumeren en betrachten, al dan niet
stiekem, en waaien te pas en te onpas met alle winden mee. Dit zijn allemaal
feitelijkheden in hun aangepaste Islam geloofsleer met hun lekkere saté babi
die bovendien rijkelijk wordt overgoten met “sambal
pitjel” (pittige pindasaus). Dit vindt “Gusti
Allah” (hun God) vast niet leuk, hij zal zeker geen
schijnheilige Koran aanbidders verwelkomen in het Walhallah die doordrenkt zijn
met onrein bloed en onrein vlees. Maar waarom dan de terugkoppeling en
verwijzing naar Indonesia? Dit is verklaarbaar als ” het
verradersbloed kruipt alleen daar waar het kruipen kan.” Dit blijkt maar
weer! Het addergebroed, verraderlijk gedrag en onstandvastige aard zit ze
duidelijk in de genen, daarom is ook voor deze zogenaamde Javaanse
moslimbroeders bij ons nimmer plaats.
Zij die kwaad waren van tong hebben de Gurubesar en het Vishnuh-Genootschap
betitteld als “een overblijfsel uit de Rimboe, bosjavanen”, dit omdat
wij de adat van onze voorouders respecteren en de Pencak-Silatleer onder geen
beding wensen uit te leveren voor wedstrijden in de zin van de sport. Het
Vishnuh-Genootschap behoort dus niet tot de categorie stadsjavanen oftewel
verraders die er niet voor schromen om hun eigen familie te verkopen wanneer
het ze goed uitkomt, exact zoals hun voorouders op Indonesia in de koloniale
tijd ten eigen voordele hebben gedaan!
… Wat deze Surinaamse stadsjavanen
betreft; het verraad en hypocriete onderdanigheid zit ze gewoon in het bloed,
te verklaren als de erfenis van hun hielenlikkende voorouders, bij ons bekend
staande als rascisten van de 1ste klas en onbetrouwbaar op de eerste
hand. Velen van hen gedragen zich tegenwoordig zogenaamd patriottisch en
nationalistisch en sommigen stellen ten opzichte van hun medelanders zich
quasi lieflijk en tolerant op. Maar schijn bedriegt, het overgrote deel
is nog steeds alleen te vertrouwen zolang je ze ziet. Wij houden
inderdaad van de Rimboe en dit is ons thuisland, maar laat alles aan het
Vishnuh-Genootschap wat van het Vishnuh-Genootschap is.
Wij Vishnuïsten (lees visnoewisten) zijn in veelvoud en staan overal
klaar daar waar men ons niet verwacht….De tijd van vroeger is geweest zodat
ook wij geen Javanen meer kunnen zijn, maar wij beschouwen onszelf als
aardbewoners van Indiaase-, Javaanse-, Afrikaanse en
Nederlandse komaf met nog in het bezit zijnde van onze poesaka’s, te weten
familiekronieken, lectuur en cultuur. Trots dat de huidige generatie van het
Vishnuh-Genootschap door de eeuwen heen multi cultureel is geworden, zijn wij
gevoelsmatig en geestelijk hecht aan elkaar verankerd. Huidskleur en ras zijn
voor ons onbelangrijk, wij zijn één grote familie ook al variëren velen van ons
van zeer donker getint naar blank.
… Rassenonderscheid is bij het
Vishnuh-Genootschap niet aan de orde. Het maakt de leden van het genootschap
niets uit waar hun oorsprong ligt of waar zij vandaan komen, wij voelen ons
allen Javaans. Het Javaanse volk met sluik haar met een licht getint donkere
huid zoals vroeger op de Indische archipel is geweest bestaat heden ten dage
niet meer. Of het zijn Indonesiërs-, Surinamers-, Antillianen-, Nederlanders-
etc. met een summier Javaanse (=Indische) achtergrond.
Maar “Wij” zijn aardbewoners en Vishnuïst, wij hangen gezamenlijk het
Vishnuïsme aan volgens de empiristische leer van het Vishnuh-Genootschap zoals
reeds eeuwen geleden door haar in een schriftuurlijke bepaling is vastgelegd.
Wij zijn per slot van rekening allen aardbewoners en moeten het van elkander
hebben, en voorts in voor- en tegenspoed elkaar ondersteunen met woord en daad.
Kortom:
“Het Vishnuh-Genootschap is
vredelievend van aard.” Weliswaar kwamen wij in het nabije verleden
geregeld in contact met kwaadwillende groeperingen die met ons dachten te
kunnen sollen. Maar op een goede dag hadden dezen, dankzij hun aardse
nieuwsgierigheid en mede door hun “extra lange vingers”, in hun
laatste ademtocht gehoord het suizen van een klewang. Daarna hebben wij nooit
meer last van ze gehad. De boodschap (=Vrede met alle mensen) van het
Vishnuh-Genootschap is gelukkig goed begrepen en verder doorgedrongen in alle
inlandse gelederen!
Wij zijn allen vredelievend en vergevingsgezind in zoverre mogelijk….. Maar
zodra de doodgraver het lijk van de vijand diep heeft begraven en de laatste
zode er boven heeft aangestampt, pas dan zijn wij in staat tot totale vergeving
van- en vrede met de tegenpartij doordat er vanuit die hoek geen enkel gevaar
meer voor ons bestaat.
… Het Vishnuh-Genootschap benut alleen
maar haar recht tot destructief verweer als een preventief middel, dit om de
leefbaarheid voor haar leden tot ver in de toekomst te verzekeren. Wij behoren
niet tot de categorie mensen die uit hoofde van hun geloofsleer aan een ieder
die het maar horen wil “vergevingsgezindheid, respect en vrede”
ophemelen, terwijl ze in het alledaagse leven tot de beesten toe zijn en zeer
er op gebrand om een andermans leven erg zuur te maken als een door hun God
opgelegde dagelijkse plichtsbetrachting. Deze vrome schavuiten roepen in volle
overtuiging meestal heel driftig “Houdt den dief”, maar op de één of
andere manier dringt het niet tot ze door dat deze door hun overheid geijkte
Yell betrekking heeft op hunzelf”!
Vrouwen en kinderen zitten vaak langs de
kant van een doorstromend rivier bij ons dorp, bezig met hun dagelijkse
beslommeringen o.a. de was doen, zich baden en afwassen. Tevens speuren zij
tijdens hun alledaagse activiteiten beurtelings voortdurend de omgeving af naar
onraad, en in veel voorkomende gevallen worden zij geregeld ingezet om te
fungeren als verkenners of als uitkijk. Maar wanneer een confrontatie met
inheemse rovers onvermijdelijk is zijn de vrouwen wreder dan de mannen.
… Dit is keer op keer gebleken in al die
jaren toen het binnenland van Suriname onderhevig was aan privé oorlogen door
allerlei bendes waarbij sommige geduchte tegenstanders te dicht bij ons
gemeenschap hun ruzies kwamen beslechten. Onze veiligheid was in het geding en
daarvoor kennen wij slechts één oplossing, dat is “Babhatan” waarin
bijna iedereen (alle weerbare volwassenen en jongeren) ook alle
weerbare meisjes en vrouwen aan deelnamen.
… Eendracht maakt macht. Leven en
overleven doen we samen, zo heeft de empirie ons in de loop der tijd geleerd
dat juist vrouwen in het algemeen grondiger zijn dan mannen, zij laten meestal
geen spaan heel wanneer het er op aan komt. Bij vijandige confrontaties vloeit
er bijna altijd bloed in onze kampen, zij het dan in gecontroleerde en
beheerste mate. Dit heeft tot thans in bijna alle gevallen geresulteerd tot
destructie van de agressor en voor wie er om heeft gevraagd.
Wie zoekt zal vinden. Echter, het Vishnuh
gemeenschap ziet het niet zitten om slachtoffer te worden van overrompeling en
molest door regeringscanaille of door ander ronddolend inheems- en uitheems
gespuis.
Het genootschap weet dondersgoed dat haar
overlevenden gedurende hun verdere leven dan zullen lopen rondjanken van
verdriet, zoals de Moiwana nabestaanden die rond 29 november 1986 verrast
werden door Satanische agressie van hun eigen soortgenoten; dorpelingen
o.a. kinderen, vrouwen en mannen, door regeringstroepen in koelen bloede
vermoord c.q. afgeslacht als beesten. Juist voor deze gestoorde vrome
volksgroep die op gezag van de Surinaamse regering fungeren als eliminator
moeten mens en dier oppassen en is men zijn leven op geen enkele manier meer
zeker in handen van dit gevoelloze deel van de Surinaamse bevolking, ze ogen
vaak lief, timide en aardig, maar ondertussen zijn ze erger dan wilde
beesten.
En van wie hebben zij de meeste door hen
reeds bedreven wreedaardigheden, op de Surinaamse burgerij, geleerd? Dit
hebben ze geleerd van hun vroegere overheersers, de kolonialisten en van
de slavendrijvers.
Op de regering met zijn
Politieapparaat en Justitie kunnen wij echter nooit of te nimmer rekenen, niet
dat we op hun assistentie zitten te wachten, maar bepaalde delen in het
binnenland zijn zeer moeilijk begaanbaar, daar waar het gevaar overal op de
loer ligt. Tegen de tijd dat er daadwerkelijk hulp van regeringszijde komt
opdagen is deze onderweg gesneuveld of is de ijstijd ook alweer aangebroken.
Daarnaast wenst de regering zich niet in te laten met binnenlandse geschillen
en aangelegenheden waar zij toch geen vat op heeft.
… De centrale overheid voelt zich in
zijn zelfzucht niet verantwoordelijk hoe zwaar bewapende inlandse millities
door inheemse volken worden geweerd en berecht, het is een ver van hun bed
show! Ook hier in het Surinaamse oerwoud en in het Amazone gebied telt alleen
de Wet van de Jungle, het is “overleven of gedood worden”, en in
uitzonderlijke gevallen bij gebrek aan beter is het “consumeren of geconsumeerd
worden”.
In alle gevallen komen wij “uit het
niets” en staan altijd paraat om ons volk te beschermen tegen kwaadaardige
mensen teneinde annexatie en allerlei wreedheden op ons gemeenschap door
indringers te voorkomen. Derhalve is het Vishnuh-Genootschap veiligheidshalve
omringd door haar Krijgersgilde, dat te allen tijde strijdvaardig is en er op
getraind om onschuldigen van schuldigen te kunnen onderscheiden. De daartoe
hanteerbare stelling luidt, “Hard maar Rechtvaardig”.
Het Vishnuh-Genootschap heeft geen cellencomplex waarin gevangen genomen
overweldigers opgesloten kunnen worden, daar opsluiting van levende wezens niet
past binnen de ideologie en de levensfilosofie van het Vishnuh-Genootschap. Het
Vishnuh- Genootschap is fel gekant tegen opsluiting van levende wezens in het
algemeen ongeacht de ernst der begane misdaden.
… Ook wenst het Vishnuh-Genootschap zich
niet in te laten met kolonialistenstreken o.a. mensenrechtenschendingen
en slavernij noch zich verlagen tot mishandelingen,
folteringen of iets dergelijks zoals gevangenen normaliter worden
behandeld door een groot deel van de gelovige mensheid. Omdat fysieke
vernedering voor het Vishnuh-Genootschap ongehoord is vind zij het ook
zonde om de vijand, die naar het have en het leven van de ander aasde nog
enigszins te voeden. Aangezien het vishnuh-Genootschap seizoengebonden tussen
twee landen, Brazilië en Suriname, een nomadisch bestaan leidt, kan zij
derhalve zich ook geen gesjouw met vreemde invallers permitteren, maar deze
juist, indien schuldig, alleen menswaardig doen heengaan, want om het
gevaar ten opzichte van onze gemeenschap te beperken verlaten onze
aanvallers nooit levend ons grondgebied, daar wij geen risico nemen
om later alsnog in de rug te worden aangevallen.
Kortom: “Het is dan zoals normaliter
bij gebleken schuld “Kop er af en Klaar”, en bij ons geen gesol
met lijken, want levenloze lichamen worden goed
besteed, deze laten we meestal liggen voor de dieren in het
wild.”
Zo zegt de Leer van Vishnuh:
“Wie schuldig is zal heel gauw
slechts één keer horen het suizen van een klewang, en daarna niets meer.”
Vreemdelingen zullen snel genoeg achter komen waarom
het Vishnuh-Genootschap buitenstaanders, die zich in Suriname en Brazilië
toevallig in haar buurt ophouden, ten strengste verbiedt om haar leden te
filmen of te fotograferen. Ieder volk heeft het recht van zelfbeschikking en
het recht op privacy.
Voorts heeft iedere bevolkingsgroep recht
van zelfverdediging- en bescherming van zijn cultuur. Ook wij hebben een
beschaving en een levensvisie! Er zijn overal ter wereld nu eenmaal mensen die
liever prevaleren om zichzelf te blijven in plaats van zich op te houden met
het epigonisme van een op hypocrisie gebaseerde staatsfilosofie. Derhalve neemt
het Vishnuh-Genootschap uit veiligheidsoverwegingen altijd de nodige
voorzichtigheid in acht, want de mens is het gevaarlijkste roofdier dat op deze
planeet rondloopt!
Verder is het Vishnuh-Genootschap
zelfstandig en in staat tot een eerlijke beoordeling van wie wel en wie niet
moedwillig bezig is geweest, en er wacht degenen die opzettelijk de fout hebben
begaan, door ons grondgebied zonder fiat of ongevraagd te betreden, een zeer
onaangename verrassing. Dit ter afschrikking van avonturiers en kwaadaardigen
teneinde toekomstige herhalingen te voorkomen. “Wie niet horen wil moet
voelen” is ook één van onze motto’s! Het Vishnuh-Genootschap adviseert een
ieder om zich met hun eigen zaken te bemoeien door hun eigen dingen te doen in
plaats van hun neus in andermans besognes te steken.
… Daarentegen verwelkomen Vishnuïsten
alleen rechtgeaarde aardbewoners, afkomstig van alle windstreken, die in het
bezit zijn van een schriftelijke toestemming (inzake een notarieële
akte) voorzien van een handtekening en een stempel van de familiezegel van
de Gurubesar Lancar Ida-Bagus / R.R.Purperhart, aldus voldoen aan de diepste
betekenis van het woord “Aardbewoner” zoals door het
Vishnuh-Genootschap schriftuurlijk is vastgelegd. …..Maar alwie naar aapjes
wil kijken moet toch naar een dierentuin!
Wie zijn in feite aardbewoners?
Aardbewoners zijn mensen die;
1. -een ander het licht in de ogen gunnen,
2. -eerlijk zijn tegen zichzelf en ook vooral tegen zijn medemensen,
3. -zich verre houden van religieus- als van kolonialistisch gedrag,
4. -zich verre houden van hoogmoedswaan, verwaandheid en discriminatie,
5. -zich verre houden van hebberigheid en egoïsme,
6. -verantwoordelijkheidsgevoel hebben voor zijn medemensen,
7. -respect hebben voor de Natuur en het Leven,
8. -loyaal, trouwhartig en standvastig zijn van geest,
9. -geen onderscheid kennen in ras, rang, stand, afkomst, religieuze(lees ook
politieke) overtuiging.
De hiervoor opgesomde negen(9) eigenschappen zijn de kenmerken van rechtgeaarde
Aardbewoners. En voor wie zich hieraan houdt is het Vishnuh-Genootschap hun
beste kameraad en toeverlaat.
Zo zegt de leer van Vishnuh:
“Wie ons verhaal niet wil aanhoren
moet gewoon zijn oren dichtknopen. En wie de waarheid niet wil weten moet onze
verhandelingen en boeken dan ook niet lezen. En wie de schoen past trekke hem
maar aan!”
Alhoewel het Vishnuh-Genootschap tegenwoordig de
beschikking heeft over betere gebruiksgoederen alsook allerhande nuttige dingen
bezit dan vroeger het geval was, staat zij ook open voor de modernste
technologieën. Daarnaast bestudeert zij constant allerlei nuttige zaken waar
haar leden baat bij hebben om zodoende de overlevingskansen van haar leden te
vergroten en tegelijkertijd op de hoogte te blijven over van alles die de
moderne tijd met zich meebrengt en wat de wereldeconomie biedt.
… Wij hanteren in onze
technieken ongebruikelijk materiaal en onze theorieën zijn meestal
afwijkend van de reguliere orde, maar bossjestechniek of niet, ons materieel
functioneert zeker als de beste. Wat wij hebben bereikt is in de ogen van
sommigen vaker bestempeld als oud bonkig roest. Doch daar storen wij ons niet
aan, wij zijn in ieder geval gelukkig en tevreden met wat wij hebben
klaargespeeld.
… Wij kunnen ermee verder, onze positie
steeds versterken, een beter plaats geven in de grote mensenwereld en
daarbij onze levenskansen / kennisoverdracht steeds stabiliseren. Wat zegt het
Neerlands gezegde hier over ook alweer? “Wie het kleine niet eert is het
grote niet weert.” Zolang wij gelukkig en tevreden zijn met wat wij hebben
en ermee kunnen overleven is het voor ons al ruim voldoende.
Namens het Vishnuh-Genootschap
Let Wel: Het Vishnuh-Genootschap streeft er niet naar
om de wereld te veranderen, maar wie lid wenst te worden zal onze procedure
moeten volgen. Kritiek leveren op ons toelatingsbeleid/regels is zinloos.
Anderszins zitten wij niet op avonturiers te wachten en ook niet op andere
betweterige personen en dergelijke. Wij verwelkomen alleen aardbewoners, maar
wie vrij is van angst en oprecht is van geest alsmede geen kwaad heeft in de
zin en tot het Vishnuh-Genootschap wenst te worden toegelaten zal als een volwaardig
lid ontvangen worden. Wie ècht de Pencak-Silat wil leren zal zich zonder meer
onderwerpen aan de regels, normen en waarden en de adat van het
Vishnuh-Genootschap.
Wijzigingen Voorbehouden